Nederlandsche gedichten uit de veertiende eeuw van Jan van Boendale, Hein van Aken e.a.
(1869)–F.A. Snellaert– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
II.
| |
[pagina 358]
| |
Wan Noe / in ware dinc /
Ane sine wijf enen sone /
IovitusGa naar voetnoot1 hiet die gone /
En̄ was ghedaen als een gygant /
30[regelnummer]
Die yrst astronomie vant /
En̄ was wijs van alder conste /
Alsoes hem Onse Here onste.
In diere tijt was een gygant /
Nembroch was hi ghenant /
35[regelnummer]
Starc en̄ stout / groet van machte:
Dese was van Sems gheslachte.
Dese was aen Iovitum ghekeert /
En̄ Iovitus heeft hem gheleert
Hoe si souden regneren /
40[regelnummer]
En̄ tfolc onder hen keren /
En̄ hem dat maken onderdaen.
Nembroch heeft dat wel verstaen /
En̄ maecte sine wone
Daer nu staet Babylone /
45[regelnummer]
En̄ wert here daer
Van alden lande daer naer.
Dit was dierste / alsict leerde /
Die op ertrike regeerde /
En̄ was so mechtich eer yet lanc
50[regelnummer]
Dat hi alle die lande dwanc.
Doen Chams gheslechte wart gheware
Dat Nembroch also mechtech ware /
Maecten si enen here te hant
Die Pontipus was ghenant.
55[regelnummer]
Iaphets gheslechte des ghelike
| |
[pagina 359]
| |
Maecten enen coninc rike /
En̄ andere liede / te waren /
Soe dat vier conincriken waren
Ghemaect in corter tijt /
60[regelnummer]
Die altoes hadden strijt
Onderlinghe en̄ orloghe groet /
Daer menech man om bleef doet;
Want elc woude allene regeren
En̄ die omsaten hanteren.
65[regelnummer]
Daer na quam Nembroch rike /
En̄ verwan moghentlike
Chams rike met alden lande
Metten swerde en̄ metten brande.
Daer na quam Chams gheslachte
70[regelnummer]
Om dit te wreken met crachte
Met volke / wien dats wondert /
.Xm. ende drie hondert /
Om te wreken dese dinc
Op Nembrochs nacomelinc /
75[regelnummer]
Die Tosorus hiet / alsic verstoet.
En̄ dit volc was al te voet /
En̄ elc / alsic bescreven vant /
En̄ hadde maer een roede in de hant.
Tosorus ten selven tijden
80[regelnummer]
Lietse over een riviere liden /
En̄ doen quam hi daer jeghen
En̄ heefse alle versleghen /
Datter een niet en ontghinc.
Dits te horene vremde dinc.
85[regelnummer]
Hier na quam met groter machre
Een van Iovitus gheslachte /
| |
[pagina 360]
| |
Die wilen Noes sone was /
Daer ic u hier voer af las /
En̄ struweerde alle die lande
90[regelnummer]
Metten swerde en̄ metten brande
Die over die Effrate laghen /
Met menegher groter claghen;
Want si daer te nieute daden
.LXVI. groter staden
95[regelnummer]
Met alden lande also
Die desen steden hoerden toe /
Met woestinen / also wijt vinden /
Die .iij. grote ryke van Inden /
En̄ der Ysmaliten lant /
100[regelnummer]
Datmer niet meer volx en vant /
Van welken Ysmaliten
Die so vremde sijn van vijten /
Dat ic u hier na sal tellen
Wonder dat si werken sellenGa naar voetnoot1
105[regelnummer]
In kerstenheyt van wraken al /
Daer u zere af jammeren sal.
Nu merct hoe sterke en̄ hoe zere
Ghewroken heeft Onse Here
Van beghinne altoes die sonden /
110[regelnummer]
Alsoet ons die boeke orconden /
En̄ metten zwerde meest nochtan.
Sint dat die diluvie ran /
En̄ meer sint / alsic verstaen can /
Dat lantghescheet opquam
115[regelnummer]
En̄ met heren wert gherecht /
En ghebrac strijt no ghevecht;
| |
[pagina 361]
| |
Elc ware gherne die meeste here /
En̄ steect den anderen uten kere /
Daer af dat comt / vroech en̄ spade /
120[regelnummer]
Den volke groet onghenade;
Want dovermoet vanden heren
Moeste int leste over tfolc keren;
Dat volc moet die scade dragen
En̄ verbrant sijn en̄ verslaghen.
125[regelnummer]
Wint een lanthere metter hant
Enen andren af sijn lant /
Men thijet sire vroemheyt an;
Maer name een maet man
Enen andren tsine / voer waer gheseyt /
130[regelnummer]
Men thijet ane sire quaetheyt /
En̄ men nemt hem sijn leven daer bi.
Maer die lantshere blijft vrij.
Mi twifelt daer ane sekerlike
Oft lantshere comt in hemelrike;
135[regelnummer]
Want alsulc recht en̄ ghenade /
Alsi hier doen vroech en̄ spade /
Sal hem God na dit leven
In sijn ordeel gheven /
Also Hi selve doet ghewach /
140[regelnummer]
Wies mont niet lieghen en mach.
|