Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 378] [p. 378] De Eenzamen I Hoe snel gaat de vrouw voorbij, Op straat, in den trein, op de sponde, Vlakbij en oneindig ver. Soms ziet men alleen oog, mond en haar (Nog iets van haar boezem misschien) En kent haar toch tot in 't teederst. Soms was men met haar vereend Duizend nachten en meer En is haar toch zoo vergeten, Alles, haar geur, mond, haar, Als was het zeven jaar En niet een dag geleden. [pagina 379] [p. 379] II Hoe snel gaat het schip voorbij, Op den Atlantic, de Amazone, De Yang Tse of den Pacific. Heft over de kim zijn zeil En laat zijn dekken zien, Hellend over naar lij. De schaarsche opvarenden, Verdeeld op want en boeg, Gedund door kou en scheurbuik, Beturen ons begeerig: Mailboot, bewoonde wereld, Zijn ons een wenk nabij. Verglijdt naar de' andren einder, Wit krimpend zeilfantoom. 't Schuim blijft nog even zichtbaar. [pagina 380] [p. 380] III En soms is men alleen, Gevlucht uit dwangarbeid, Door haat uit stad verjaagd, Alleen, met hond noch paard, Met maan en zon en sterren En het gewas der steppe. Maar dan komt eens een kar Met vrouw en kind er op, Een tweespan draaft er voor. Waarheen gaat toch die kar Met vrouw en kind traag heen, Slechts hemel om hen heen? Naar den verbannen man Die in de kwikmijn werkt. Hij is dood voordat zij komen, (Want komen doen zij nooit). Waarom laat zij, mij ziende, Niet plots den wagen stilstaan? Ik ben ook man en eenzaam. [pagina 381] [p. 381] Zij stijgt af over 't wiel, Wij zien elkaar, ontwakend, Elkaars verbanning slakend. Dit wonder gebeurt nooit. Wij zien elkander aan, Wantrouwend en bewapend. Misschien is die man wel Hyena, steppenroover, Durft niet, 't is dag gelukkig. Misschien is die vrouw wel Door de' ander weggejaagd En zoekt haar heil bij ieder. [pagina 382] [p. 382] IV Stil sta ik in de steppe, De doffe zon gaat onder, De schrale maan verschijnt. Het gras dampt, klam en vochtig, De grond blijft stijf bevroren In heeten korten zomer: 't Blijft winter in den zomer. De klokjes zijn nog hoorbaar, Het rulle spoor nog zichtbaar, De kar is al verdwenen. Ja, alles gaat verdwijnen. Wat over is gebleven Is lief maar onvoldoende Om op te leven. Vorige Volgende