Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 377] [p. 377] [Drie vlinders fladderen, dicht bij elkaar] DRIE vlinders fladderen, dicht bij elkaar, Midden op zee, voorgoed van land verdwaald, Drie teedren op den woesten oceaan. Eén ging nog, twee desnoods: een vluchtend paar Maar drie! Wat heeft het noodlot uitgehaald? Toch, zijn ook soms opeens niet over mij Drie teedre zaligheden bij elkaar, Terwijl in het gewone nauwlijks één Zich uit het grijs bestaan verheffen kan? Dan, ver van 't land waarin ik daaglijks leef, Komen haar kleine mond en twee zachte oogen Tezamen tot den glimlach die belooft, En ik verga en word wijd als de zee, Eerst nog zoo klein, en in 't oneindige vluchtig Zweeft haar liefde over mij, totdat ik opstorm Om de andere drieëenheid te bezitten, Haar borsten deinen doe, haar lichaam siddren Van uit de plek die ik niet noemen zal, Omdat ze diep ligt, ik alleen haar ken En streng bewaak als zee al haar geheimen. Vorige Volgende