Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 374] [p. 374] De Mensch (Leerdicht) Het Lichaam: Niet in gepeins alleen wil ik genieten, Mijn leven zal niet vlak en vaal vervlieten. Nog gister is mij een geluk ontkomen; Ik stond eerbiedig en met schroom te droomen. Waarom nam ik het niet met kort geweld? Terwijl ik dit vol spijt heb overwogen, Zijn mij weer anderen voorbijgevlogen En in een ander levenslot gesneld. Ik leef voortaan alleen naar daad en krachten, Vervloek mijn droomen en wantrouw gedachten. De Geest: Ik zie deelnemend naar mijn levenslot, Vreugd, rouw en angst met even kalmen spot, Wetend hoe alles eindlijk wordt vereffend, Verdriet hem drukkend, ramp op ramp hem treffend, Geluk hem tot de wolken weer verheffend, Totdat een nieuwe ramp hem nederploft. Dit alles wordt dan door den dood verdoft In niets, alsof het nimmer was geweest. Taiphoons kalmeeren, werelden vergaan, Verrukking schijnt na jaren wilden waan, Bij een gebeente, diep in 't graf ontvleesd. [pagina 375] [p. 375] De Ziel: Waarom moet ik met deze vreemde beide Vijanden saamgebonden medelijden? Die elkaar alles om het zeerst betwisten, De een vol spot, de ander vol lage listen. Nooit heeft één lang en onverdeeld geluk: De ander tast het aan en vreet het stuk. De een kan niet de' ander naar zijn wellust neigen, Die wil en weet, kan zweven en ontstijgen. Terwijl ze elkaar bestrijden en verraden, Weigren zij steeds mijn middlen van genade. De Schaduw: Drie machten waren eens aaneengebonden, Die alleen door hun samenhang bestonden; Toch hebben zij naar niets zoozeer gesmacht Als los te zijn en enkel te bestaan. Eindlijk zijn zij verlost en zóó vergaan, Weer opgelost in den oerdiepen nacht. Een klacht: o kom terug, voortaan vereend! Verwanten hebben balsemend geweend, Een tijdlang offers aan den geest gebracht, Toen zelf verzwonden, ik alleen gebleven! Al weeg ik nietig in de godenschaal, Doorstond ik toch hun strijd en ledig leven: Zij werden niets, en 't was hun laatste maal. Vorige Volgende