Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 357] [p. 357] Droom In het kreunende welkende bosch Stierf de dag een verwarden dood, Zwierf de wind de blaren los; Wij liepen woordenloos in den wind: Vanwaar reeds wetend, waarom nog kind? Om het hoofd de haren los, Uit het gewaad de armen bloot. Wetend al, dat wij wild omwonden In stille woede ons wentlen konden Tot de drift van ter dood verwonden, Maar bleven voortgaan, neerziend en stom, Vreezend dat onze prille, te vroege Leden de drift nog niet verdroegen. Wij bleven voortgaan, in wanhoop stom. In een nacht van jaren later, Nu tusschen ons het wijde water Ligt en het lage steppenrijk, Op een nacht zijn wij voorgekomen In elkanders zwoele droomen, Rijp, nu buiten elkaars bereik. [pagina 358] [p. 358] Zij de vrouw, toen nauwlijks begonnen, Geworden, ver van mij, achter de zon, en Nu door een roofzuchtigen droom gevonden, Veroverd, ontvoerd, door mij gekend; De levenslang in 't geheim begeerde, Geheim voor mijzelf ook: 'k ontwaak en weet weer de Waarheid. Ik weet niet waar in de wereld Jij in het leven gebleven bent. Vorige Volgende