Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 353] [p. 353] Aan Zee Een vroegveroudrende zomer Vond ons in een smal dorp, Wildvreemden, door een worp Van 't toeval saamgebracht En toen maar opgenomen Door 'n doode - in zijn droomen Schonk hij ons geloof. Wij gingen zelden naar zee, Zelden en nooit tezamen, Een hond of een meeuw ging mee. Wij zaten meest in de kamer Met die steenachtige meubels (Steeds gelijk gerangschikt) - Rustig, toch telkens beangstigd - Te staren op de heuvels, Zichtbaar door smalle sloppen Schuin tegenover ons. Over elk huis hingen toppen Bevroren wolkendons. Ook in de vierkante voor Tusschen twee grauwe huizen Begonnen beregend-goor Plompgolvende duinen [pagina 354] [p. 354] Hun overgangen naar De smalle kuststrook waar De oceaan aldoor Donderde, dreunde, ruischte, Zoodat wij de branding voor Ons zagen, vooral in 't duister. Ik liep langs den wierwal te hopen, Dat er een ramp zou gebeuren, Een springvloed het vastland sloopen Of dat de einder zou scheuren, Een wolkenpoort opengaan, Eindlijk een lichtblauwe bres In grauwen wal zou slaan. Ik hoopte in een groene flesch 'n Vergeelden brief te vinden, Waarin beschreven Een verre stranding, Vaag aangegeven Welke vaste winden Open booten droegen Naar 'n klip waar zij nog leven, Leefden voor hoeveel jaar? Als de volgende baar [pagina 355] [p. 355] Mij hun bericht bracht, Dan zou ik gaan, Mij bij hen voegen, Met hen vergaan. Vorige Volgende