Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 352] [p. 352] Oud Verwaaide heesters in een leegen tuin. Klimrozen in de luwte van den muur. Wat zonnebloemen, spruitend tusschen 't puin Der vorigen winter ingestorte schuur. Het vage pad door hei naar 't lage duin, Vanwaar ik 's middags op den einder tuur Over mijn boot, gekanteld, half in 't zand, Door 't laatste springtij hoog op 't strand getild. Een meisje gaat, de rokken in de hand, Als zeilde zij - wat lijkt ze slank, jong, wild - Boven de golven, raaklings langs den rand Van 't leven, enkel leunend op den wind. Ben ik het zelf, die vroeger met een vrouw, Jeugdig als zij, hier speelde nimf en sater, En haar in 't doodstil zand, het deinend blauw Bezeten heb, bemind en toch verlaten: Die nu mij hier voel staan, te stram, te grauw, En dezen buit voorbijlaat langs het water? Vorige Volgende