Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 334] [p. 334] Dorp aan Zee (Waddeneilanden) Ik volg de straat waarlangs de huizen slapen. Het raadhuis staat apart. Daar hangt het wapen Dat de gemeente in oude dagen had, ('t Visschersgehucht was eenmaal Hansa-stad): Een koggeschip op blauwe golvenfranje, Verguldsel opgelegd om de kampanje. Het wordt tien uur, de trage tijd ontwaakt En knarst tien slagen, 't klokkenhuisje kraakt In zijn gebinten, het is verfloos kaal, De cijferplaat verweerd en zonder wijzer. Achter smal grintveld ligt het schoollokaal. De grijze schedel van den onderwijzer - Op 't raam, half grijsgeschilderd, gehalveerd - Knikt naar zijn stokgestamp; de klas psalmeert Van frissche waterstroomen, zaalge oogsten 't Veelverzig loflied tot den Allerhoogste. Het armhuis ligt terzijde en achteraf. Met mos begroeid als een vergeten graf Zijn de gedeukte daken en de muren. De eenge die daar zijn dagen uit moet duren - Een bultenaar, een burgemeesterszoon - Draagt steeds een groene pandjas: schaamle hoon [pagina 335] [p. 335] Aan hen die hem eens achtten, maar zijn lot Sinds overlieten aan de' almachtigen God. Slechts een wrak hek staat tusschen de' armhuistuin En 't smalle kerkhof, hellend tegen 't duin. 't Is slechts een schrede tusschen slaap en waken. Als wegwijzers staan witte walvischkaken, Waaraan het vee zich schuurt de zeere zijden Op weg van stal naar schrale duingrasweiden. 't Verleden zelf is in verlaten kerke Te rust gegaan onder de blauwe zerken. De gevel draagt in roestige ijzren cijfers Niets dan het jaartal 1607. Alleen op den gebarsten zonnewijzer Staat nog, half uitgewischt, een naam geschreven. Wie het geweest is komt er niet op aan: Bestaan is niets, er heerscht alleen vergaan. Deze oude zomer zoo vol ondervinding In 't bloeien leidt alleen tot verdre ontbinding. Maar in zijn nachten ruischt de zee een lied, Een mild vermanen om het leven niet Op zich te nemen als een zwaren last, De liefde in plichten, in een diepe kast [pagina 336] [p. 336] 't Zuurverdiend geld te bergen, niet te jammren Wanneer vischvangst mislukt, hooioogst bederft, Het schip vergaat, het vee in stuipen sterft; Argloos te leven als zeehonden, lammren Die op de strandwei soms elkaar ontmoeten, Elkaar besnufflen met arglooze snoeten. Vorige Volgende