Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 304] [p. 304] Fandango Haar borst zucht in gevangenschap van zij; Het strak gewaad dat haar toont en onthult, Omsnoert haar als een zwart kuras dat zij, Die liever bloot stond, naakt streed, noode duldt. 't Is of ze ducht en toch weer steelsch gevaar Afsmeekt waarin ze haar onrust vlieden wilde, En glimlacht, wulpsch, alsof ze speelsch al haar Onschuld aan één wellustig droombeeld spilde. Zij volgt het in zijn vlucht al langs haar boezem; Haar leden spannen onder de mantille. De dans ontluikt: een vlugge vuurge bloesem, 't Eerst kenbaar aan de deining harer knieën. 'n Gitaar begint te bonzen, waar zij stampt; Haar handen in de weeke flank gedrukt, Is ze angstig snel van top tot teen ontvlamd, Uit stilte in wilde wervling voortgerukt. Wij worden meegesleurd, alles vergeten In een alleen van haar vervulde ruimt', Wit neergetuimeld en zwart opgeschuimd, Door drift naar sneller leven woest bezeten. [pagina 305] [p. 305] Als ijle nevel eensklaps in spiralen De omwentling volgt van een blank hemellichaam, Sluit onze levensmoede ziel zich aan Haar leden, lokkend, woelend in de voilen, Die vallen, door haar eigen gloed gezengd, In dunne donkre kringen die zij dansend Ontsprongen is; geen zweem van sluier krenkt De volheid van haar zonnepracht in 't glanzen. Haar zien van verre, haar innig aan te raken Of haar bezitten met gesloten oogen, Het is ons één. O, volge nooit ontwaken! Wij, even zwaar bedwelmd als licht bewogen, Zijn aardsche liefde en zorg en trouw ontvlogen. Vorige Volgende