Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] De Zoon Het is volbracht En de genade, mij gegeven, Aan de aard verspild; het is gebleven Zooals het was voor dezen en den eersten nacht. Eerst bleef ik verre, zegen brengend vloot Mijn licht door 't leven heen en ik bleef rein; Ik at niet, maar schiep hun uit steenen brood; Ik was geen gast, en riep uit water wijn. Toen daalde ik af en liet begaan Dat zij mij naderden, Van wondren al te dra voldaan; Ik werd verbruikt, versmaad, verraden. Ik vond mij vreemd, van hemel, aard verlaten, In een doolhof, waar ik mijn pad moest dwingen Door woest gewas, waarin vreemde gelaten Als doode kelken naar beneden hingen. Gij wist toch: voor hen is geen zegening, Zij moeten al vervalschen, allen dolen. Ik had hun lot gestoord en sluipend ging, Als had ik niet geschonken, slechts gestolen. Had mij bewaard voor die verneedring En: laat hen, blijf - bevolen. Vorige Volgende