Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] De Krantenverkooper (Rue Dauphine) Als sterren, welker zon tot mist verging, Een nauwe en reeds niet meer ronde baan Tusschen der andre glansrijke onderling Gesloten schittring blindlings begaan, Doolde hij nog een tijdlang in de koude Verlatenheid van oorsprongloos bestaan Vervallend voort, te moe om op te houden. Een eendre ronde nam hij steeds in acht: Een park, drie straten en een boulevard. Lang strekte de omloopstijd van 's middags naar De vage uren achter middemacht. 'n Stervende lichtstraal leek zijn roep: ‘La Presse!’ Hij had nooit meer dan enkele voorradig. De Heilige Maagd, een draaglijke maîtresse Waren hem even ver en ongenadig. 's Nachts werd zijn ‘Troisième Édition’ Weer iedren keer ontmoedigder volbracht; De tusschenpoos steeds angstiger afgewacht, Of hij de volgende verheffen kon; Zoo zwaar, zoo zwaar, zoo zwaar bonsde zijn klacht Tegen 't bestaan van warmte, vreugde, zon. [pagina 293] [p. 293] God, dit zijn dus Uw martlende vermaken! Daarom zal 'k zonder U mij wel vergeven De enkele frivole woorden hier geschreven, Die van mijn dof gedicht den wil verzaken. God, daaraan hebt Gij dus Uw welgevallen! Geef mij de zonnen en de sterrenbeelden, Dan zal ik ze te pletter laten vallen, Volhoudende dat Gij 't lichtzinnigst speelde. Vorige Volgende