Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 289] [p. 289] VI [pagina 290] [p. 290] Odysseus' Afscheid De flambouwen waren laag en walmend Om hun nachtwaak onder de gewelven, En hun schaduwen grooter dan zijzelve. En zelfs Laïs die anders lachte, Scherts sloeg uit iedere gedachte, Sloop rond, gebukt en talmend. Door het woud, dat anders ruischte, Kreunde de wind, ver weg in 't duister, Hier om de gebouwen galmend. Verworpen de helm, in een hoek; Als een zon zonder glanzen In 't riet, tusschen scheeve lansen. Aan den laagvlammenden haard De held, reeds halfgewapend, Het hoofd in de handen. Slapend? Huivrend wanneer de gebiedster Hem weer, stilschrijdend, genaakte, Haar adem zijn haren raakte. [pagina 291] [p. 291] Dan viel bij een windstoot, vaal, Plotsling de schaduw van 't zeil Over de verre zaal, De vrouw, de vrouwen, den man Die zat ineengedoken En nu, in één sprong, den ban Brak, met ontladen kracht, Zich banend door den nacht: Het noodlot heeft aangebroken. Vorige Volgende