Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 279] [p. 279] V Sint-Helena [pagina 280] [p. 280] Nachtelijke Wapenschouwing Op een nacht van het eind van het jaar Komt een storm uit het zwart van de bergen, Om met noodweer, verwarring, gevaar Een te vreedzame wereld te tergen; Tot de menschen niet weten meer waar Het bibbrende lichaam te bergen. De wolkenjacht onder de maan Sleept schaduwmassa's beneden Over 't laagland, breekt donker baan Door het licht van de laaiende steden. Geknakt worden wijnstok en graan En de oogst als met voeten getreden. De bosschen staan kreunend en zwart Als geteisterde regimenten. Daarvóór wappren heesters verward Als verlaten bivaks, wapens, tenten; Staat struikhout als voetvolk verstard, Tot carré's in een slag die gaat kentren. Het hooren en zien vergaat; Atlantis valt over Europa, Dat neerzwicht, en wat nog bestaat [pagina 281] [p. 281] Wordt door slagregen zwartbloedbeloopen. Tot bij Moskou de donder inslaat En de graven gaan smakkend open. Van Spanje tot Rusland, alom Waar legers het leven verloren, Een bijeenbehoorende drom Rust onder molm hout, rijpend koren. Alom tromt de storm: kom weerom - Tot het diep in den grond is te hooren. Zij rijzen op, dwars door het veld, En langzaam formeert zich het heer, Als een vloed, die met langzaam geweld 't Wad neemt in zijn grauw beheer. Tot het eindlijk is opgesteld En wacht alleen op zijn heer. Om borstkassen, diep ingedrukt, Hangen kurassen te roesten. Op het laatste moment opgerukt, Klemmen doodsklauwen sabelknoesten. De storm legt zich even: verrukt De verwoesting te zien der verwoesters. [pagina 282] [p. 282] Een nacht van het eind van het jaar Roept een storm het leger tot de orde. Het wacht lang - opeens staat hij daar, Ergens grijs in het donker geworden. Hij groet met een sober gebaar, Al turend op kaart en dagorder. Vestigt dan op zijn heer, dat niets meer Verbindt dan geloof in zijn macht, Zijn blikken: het komt in 't geweer Voor den veldheer, door allen verwacht. Hij staart op 't gestorven heer, Dat herleefd is voor, in hem - een nacht. Een nacht van het eind van het jaar Staat de groote armee in slagorde; De storm dekt de lichtschuwe schaar, Loeit hem toe wiens adelaar stortte. Voor de eeuwigheid niets dan elkaar Hebben zij - tot het dag moet worden. Zij deinzen en dalen alom, Waar legers het leven verloren, In hun massagraven weerom, [pagina 283] [p. 283] Tusschen kruisen, wijngaarden en koren. Geen kommer of rouw kan den drom In de diepe doodssluimering storen. Voor den droom van zijn roem gevallen, Herlevend een nacht van het jaar, Terwijl hij, die 't lot hield van allen, Geen dag kan vergeten en zwaar Broedt op veldtochten, lotgevallen, Of het weer te beslissen waar'. Hij keert naar het eiland terug Tot de plek - 't is niet later geworden - Waar hij stond met gebogen rug Te staren op golvenhorden, Die gaan in gebroken slagorde Naar een einder heen en terug. Wie het voortstromplend menschdom ziet En hem staan, vraagt zich af: Wat is waar? Het leven dat vredig vervliet, Of het lot van den heerscher, die daar Op zijn rots dood en eenzaam staat, maar Over al zijn getrouwen gebiedt, Een nacht in het eind van het jaar. Vorige Volgende