Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 275] [p. 275] Samenval Tusschen de zwarte glimmende muren Loop ik druipend, blindlings en schuw. Gedoofd zijn op aarde lamplichten, haardvuren, En het is laat, het is guur, het is ruw. Ik loop in den regen te verdwalen En word doodmoe, maar ik wil het wel; Zie niets meer achter de grijze stralen Dan grauwe wanden, zink in een wel En ben verdronken: eeuwen geleden Liep ik ook in den regen als nu, Waar 't land uitstulpt in den rand van de steden, Ik heette niet Slauerhoff maar Po Tsju. Ik weet waarom ik wel wou verdrinken: Ik had niets meer, geen mantel, geen wijn, Geen geld en geen lied om te laten klinken, En dan is 't of iedereen roept: Verdwijn! Men kan niet de ellende van 't leven vergeten Zonder lied en geld in armoe, zoo lang, Dan wordt een dichter voor beedlaar versleten, Niet alleen in Hankou, ook in Lo Yang. [pagina 276] [p. 276] En dat terwijl hij het lied heeft gemaakt Dat ieder, van Keizer tot koelie, kent; 't Altijddurend leed is beroemd geraakt, Maar ik ben doodarm en bijna aan mijn end. Ja, alles had ik weggegeven, Wat mij eigen was kwam in anders bezit; Ik had niets meer om van te leven: Een afgesneden, verworpen lid. Zoo liep ik haveloos onder den regen, Alleen met mijzelf, geschuwd door allen; Het was geen wonder dat ik de wegen Afdwaalde en hoopte in 't water te vallen. En toen ik 't haast niet meer wilde, gebeurde 't, Ik zonk en liet mij met wellust gaan, Maar 't duurde niet lang of ik betreurde 't En wilde weerom in 't aardsch bestaan. Toen suisde het duister en gonsde het water... Opeens loop ik weer in den stroomenden regen. 't Was even donker en nog niet later, En toch, hoelang had ik onder gelegen? [pagina 277] [p. 277] Alles is eender; alleen een zwak licht Brandde als een bleek gelaat tusschen 't groen. Dicht ik het Leven of leeft het Gedicht? Was het toen nu, of is het nu toen? Vorige Volgende