Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 215] [p. 215] De Piraten Slaat den laatsten spijker in 't hout, perst het pek In de naden! Hoor! 't Hout kraakt van ongeduld, De raas gaan te keer en roepen om vertrek. 't Ruim is leeg, kruitkamer, drankkast gevuld. Tegen de kiel breekt een triton zijn bek. Een grillig-rosse bliksemflits verguldt De bronzen chimaera voor op 't spitse dek, Alsof een grijns haar dikke lippen krult. De rauwgebrulde beurtzang der zeeroovers Rolt onder een prinselijken dag die over Zee waait, den nacht afdekkend met zijn vlag, Bebloedend 't azuur van hemel en oceaan, Begroetend de knekelkruisridders van de' orkaan; De branding doet het met doffen schaterlach. (Rubén Darío) Vorige Volgende