Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 202] [p. 202] O Engeitado Ik voel mij van binnen bederven, Nu weet ik waaraan ik zal sterven: Aan de oevers van den Taag. Aan de gele, afhellende oevers, Er is niets schooners en droevers, En 't bestaan verheven en traag. Ik bewandel 's middags de prado's En 's avonds hoor ik de fado's Aanklagen tot diep in den nacht: ‘La vida es inmensa tristura’ - Ik voel mij al samensnoeren Met de kwaal die haar tijd afwacht. De vrouwen die visch verkoopen En de wezens die niets meer hopen Dan een douro meer, voor een keer, Zij zingen ze even verlaten, Door de galmgaten der straten, In een stilte zonder verweer. [pagina 203] [p. 203] Een van hen hoorde ik zingen En mijn kilte tot droefenis dwingen: ‘Ik heb niets tot troost dan mijn klacht. Het leven kent geen genade, Niets heb ik dan mijn fado Om te vullen mijn leegen nacht.’ Ik voel mij van binnen bederven, Hier heeft het zin om te sterven, Waar alles wulpsch zwelgt in smart: Lisboa, eens stad der steden, Die 't verleden voortsleept in 't heden, En ruïnes met roem verwart. Ik word door dien waan betooverd; Ook ik heb ontdekt en veroverd, Die later alles verloor, Om hier aan den tragen stroom Bij het graf van den grootsten droom Te sterven: ‘tudo es dor’. Vorige Volgende