Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] De lichtwachter van ockseu (Zuidchineesche zee) Zum sehen geboren, Zum schauen bestellt, Gefällt mir die Welt. (Fa Schiller & Goethe) 'k Was in de zestig, varenszat, In arren moede aan wal gegaan, Bleef hangen in een havenstad, Aan kindren had ik nooit gedaan. Van 's avonds laat tot 's morgens vroeg Dronk ik mij voort van kroeg tot kroeg En ieder daglicht zag mij zat. Aan land zou 'k naar de haaien gaan. Dus ging ik monsteren opnieuw. Toen ik weer mee aan 't anker hieuw, Sloeg mijn oud hart bij iedren haal: De laatste keer, de laatste maal, De Waterweg, de duinenrug, Daar gaan ze, ik kom nooit terug. Het was een bark voor Chinakust. Eerst liet het scheepsvolk mij met rust, Maar 'k kreeg het slechtste etenspart. Ik nam den negerkok apart En vocht, ik moest; hij, met een bout, Sloeg me op mijn achterhoofd. Knock-out! [pagina 174] [p. 174] Toen voelde alleman zich sterk: De slechtste kooi, het vuilste werk Was goed voor den verslagen paai. Gedrost ben ik, aankomst Shanghai: Beachcomber, sliep in 't havenpark En had soms heimwee - naar de bark; Werd, halfverhongerd, van de straat Genomen door het consulaat. Wie niet meer deugt voor land noch zee Wordt nog lichtwachter op Ockseu. De wal, het schip zijn even ver, Nog dichterbij lijkt mij die ster Opkomend naast den heuveltop, Dan steek ik ook het lamplicht op. Eens in de maand brengt een Chinees Mij het rantsoen drank, brood en vleesch. De sampan gaat, ik blijf alleen, Rondijzren wanden om mij heen. Ik zie de verre stoomers gaan Van, naar de Zuidchineesche kust. 'k Heb op mijn toren eindlijk rust En met het leven afgedaan. Vorige Volgende