Verzamelde gedichten. Deel 2(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] William en zijne beide Irene's William, een kwartiermeester, zingt: Ze was als bark getuigd, maar fijn Als een plezierjacht, slank van lijn; 'k Zag haar van stapel loopen. En dertig jaar was ze op de' oceaan In stilte, ijsgang, storm, orkaan. 't Wordt tijd om haar te sloopen. Zij was met dertien jaar een vrouw, Zwaar van buste, robuust van bouw; 'k Zag haar in Soho loopen. En twintig jaar was ze op de baan, Klaar om met ieder mee te gaan Die haar contant kon koopen. Alle kwalen heeft zij gehad Die men bij dat werk in een stad Als Londen op kan loopen. Voor mij was er ook al geen gevaar Of kans op nieuws, ik kwam bij haar: Men moet wel eens binnenloopen. [pagina 170] [p. 170] Op zee kende haar iedereen, Maar dan was zij voor mij alleen. Ik hoefde haar niet te koopen. Hoe lang ik ook op de Irene voer, Nog langer was zij mijn vaste hoer. Nu is het afgeloopen. De eene Irene ligt in 't dok, De andre in het ziekenhok, Men wilde haar vlug nog doopen. Terwijl zij op de kribbe sterft, Wordt 't schip onttakeld op de werf. 't Is tijd ook mij te sloopen. Vorige Volgende