Verzamelde gedichten. Deel 2
(1947)–J. Slauerhoff– Auteursrecht onbekend
[pagina 165]
| |
ZwartbaardStemme: Bye-Bye, BlackbirdHet leven is geen shilling waard;
Wij wachten niet den dood bedaard,
Maar stichten vast een hel op aard.
Ai, ai, Zwartbaard!
Zet een pot met pek te kook,
De luiken dicht, het ruim in rook.
Ai, ai, Zwartbaard!
Vrouwen worden op den tast gevonden
En zij weten zelf niet wie haar schonden
Als de walm opklaart.
Geen schanddaad is haar wroeging waard;
Daarom, geen marteling gespaard,
Leeraart Zwartbaard.
We schieten andren voor op aard,
Wat de hel voor ons bewaart.
Gul is Zwartbaard.
Wie een nieuwe foltring heeft gevonden
Wordt door Zwartbaard in een eereronde
Tot zijn Pair verklaard.
Wij zwoeren, om hem heen geschaard,
Den voet op 't Boek, de hand op 't zwaard,
Trouw aan Zwartbaard.
| |
[pagina 166]
| |
Wat hij doet is welgedaan,
De heer, de schrik van de' Oceaan.
Heil u, Zwartbaard!
Negers slaat hij met zijn vuist ten bloede,
Blanken schiet hij neer in blinde woede,
Door hun dood bedaard.
Wij rusten, na een lange vaart,
Op 't Eylandt van het Zwarte Paard,
't Rijk van Zwartbaard.
Wij slempen in de palmkreek voort,
Den ganschen dag, hij blijft aan boord,
Haat den landaard;
Noodigt ons 's nachts uit in zijn kajuit en
Schiet ons onder tafel in de kuiten
Bij een slechte kaart.
Een vrouw met wie hij eenmaal paart,
Blijft, daardoor levenslang ontaard,
Trouw aan Zwartbaard.
Hij drukte een blanke non aan 't hart,
Terstond werd zij van zonde zwart,
Zwoer bij Zwartbaard.
Van Trappiste is zij nu geworden
Tot een parel der piraten-orde,
Onze hulde waard.
| |
[pagina 167]
| |
Soms braakt de zee een vlam, een vloek,
Dan komt de Satan op bezoek
Bij vriend Zwartbaard.
Wij zien hem niet, maar ruiken hem
En hooren 't gieren van zijn stem
Waar hij rondwaart.
's Avonds vedelt hij op 't want iets doffers
Met den laatsten doodsangst der slachtoffers,
't Schip is fijnbesnaard.
Laatst zijn wij in de Allerheilgenbaai,
Hoewel al lang de onheilskraai
Om ons heen vloog,
In 't centrum van een vloot ontwaakt,
Stomdronken in een drift geraakt
Die ons heenzoog.
Maar wij wisten van ons af te praten;
Velen zochten naar hun ledematen,
Zwartbaard had alleen zijn baard gelaten
En hij miste een oog.
Spottend vroeg zijn lievlingsvrouwGa naar eind1
Hoe hij voortaan heeten zou
Zonder zwartbaard:
Kaalkop, Eénoog of Cycloop?
Zij hield een vat gereed ten doop
| |
[pagina 168]
| |
Boven Zwartbaard.
Maar de zwaarverminkte bende loeide
Over bloed dat op de dekken vloeide,
Dat een afgeschroeide baard wel groeide,
Vooral bij Zwartbaard.
‘Armen, beenen blijven ons ontbreken,
Maar de zwarte vlag wordt nooit gestreken:
Zwartbaard blijft... Zwartbáárd!’
|
|