toelichting |
Dit is het laatste van de gedichten van Six in het bundeltje Amsterdamsche Vrengdtriomfe (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [611]). |
|
annotatie |
|
|
2 |
Als 't uw: Dan alleen het uwe |
|
harden: hevige, zwaar te dragen |
3 |
roeme: verkondig met lof |
4 |
zyn minlik oog: zijn beminnelijk voorkomen (wnt x, 2281) |
5 |
om gaat sweeven: rondzweeft |
7 |
haar hoogheit: hare hoogheid, Amalia (hier, anders dan in de eerste strofe, in de derde persoon) |
|
aanmerkelyker blyk: duidelijker bewijs (van het voortleven van Frederik Hendrik) |
8 |
starren: lichtende ogen |
|
den neef: de kleinzoon (wnt ix, 1781) |
9 |
naar een mist: na een mistige periode (vanaf 1650, het overlijden van Willem ii) |
10 |
spoor niet mist: voetspoor volgt |
11 |
waar 't den Peetren: zou het voor de peters zijn. De peters zijn de Amsterdamse burgemeesters (vgl. Six' eerste gedicht op de ontvangst, no. [611], r. 4). |
|
dien: hèm, nl. de kleine (achtjarige) Willem iii. De prins en zijn moeder Mary waren immers niet onder de gasten te Amsterdam. |