| |
[342] Scheepskroon, voor Marten Harpertse Tromp, ridder, L. Admiraal van Holland en Zeeland (p. 576)
toelichting |
Het gedicht zingt de lof van Tromps overwinning in de driedaagse zeeslag (1653). Six' beoordeling van de uitslag van de strijd is echter te optimistisch: anderhalve week na het einde van de slag werden de grote verliezen aan koopvaardij- en oorlogsschepen bekend. Echt voordeel had Tromp in de strijd niet behaald (Elias, Schetsen iv, 1927, p. 95-96). Six' gedicht staat op p. 429-433 van zijn bundel. |
|
annotatie |
|
|
titel |
ridder: in de jaren veertig was Tromp in de Franse en Engelse adelstand verheven. |
|
l. admiraal: Luitenant-admiraal |
| |
| |
1 |
Sanghgodin: Muze |
|
ontstelde: nl. vanwege bezorgdheid over de afloop van de strijd |
3 |
Den derden dagh van slaan: Op de derde dag van de driedaagse zeeslag (28 februari - 2 maart 1653) |
4 |
Van Englands vloot, behaalt: die behaald is in de strijd tegen de vloot van Engeland (sluit aan bij eeuwige eer, r. 2) |
5 |
't Staatsch zeeheir van gelei: De Staatse konvooivloot, die de uit Frankrijk terugkerende handelsschepen door het Kanaal moest loodsen |
6 |
Westwaarts: Op de route van de zgn. ‘westerse vaart’, dwz. de vaart van Texel door het Kanaal en langs Spanje |
7 |
Sint Martens ree: De rede voor het eiland Ré, voor de kust van La Rochelle. Op Ré lag het klooster van St. Maarten (Ballhausen, 1923, p. 429). |
|
verseert: gepijnigd |
|
winterkneepen: het nijpen van de winterse kou |
8 |
Geleidt weerom: Keert beschermend terug |
|
Bacchus, en syn sop: de god van de wijn en zijn vocht. De vloot uit Frankrijk was geladen met onder meer Franse wijn (Elias, Schetsen iv, 1927, p. 79). |
9 |
De sprokkel: De maand februari |
|
Poortland: Portland, de landtong aan de zuidkust van Engeland, in de nabijheid waarvan de slag plaatsvond |
10 |
't krytigh strand: de kust met krijtrotsen |
|
tweehondert seilen: de tweehonderd Nederlandse schepen, dwz. de 70 tot 76 oorlogsbodems en de 150 handelsschepen, die andere contemporaine bronnen noemen (Ballhausen, 1923, p. 431 en p. 438) |
11 |
Beneên noordwest: Beneden noordwestenwind, dwz. aan de kant waar de wind vandaan kwam: in het noord-westen |
|
hondert andre pynen: honderd andere houten schepen (vgl. wnt xii, i, 1641), dwz. de 80 tot 83 Engelse oorlogsschepen (Ballhausen, 1923, p. 442) |
12 |
Te loefwaart: In de richting waar de wind heen blies, dwz. in het zuidoosten (Ballhausen, 1923, p. 457) |
|
sich ontmoetende te veld: elkaar naderende tot een slag |
13 |
scheepsvooghd: admiraal |
14 |
frische: nuchtere, dwz. voedselloze (vgl. wnt iii, iii, 4682) |
15 |
myn kudde: dwz. de handelsvloot onder mijn bescherming |
|
op hondert vyftigh golven: vgl. de annotatie bij r. 10. Six overdrijft dus de Engelse macht en onderschat de Hollandse. |
17 |
soon des hoogen dondervaaders: zoon van de verheven dondergod Jupiter. Bacchus is de zoon van Jupiter en Semele. |
18 |
Die luiperds, en die panthers spant, in 't juk: de zegekar van Bacchus werd voortgetrokken door getemde wilde dieren. |
19 |
Van druivenhout: bijv. bepaling bij 't juk |
|
aan: vastgemaakt met (sluit aan bij spant) |
20 |
taafelluk: genot van de tafel, gastronomie |
24 |
jacht: troep |
|
Kaledonisch ryk: Engeland, dat ook wel Caledonia heet. Six maakt een toespeling op de Calydonische jacht van Meleager (Ovidius, Met. viii, 270 e.v.). |
| |
| |
25 |
staat meest: biedt de meeste weerstand |
|
pynen: moeilijke omstandigheden |
26 |
op Tirreenes swarte zee: op de donkere zee van Thyrrha in Lydia, waar Bacchus enkele verraderlijke zeelieden in dolfijnen transformeerde (Ovidius, Met. iii, 670 e.v.) |
28 |
Dees: Déze rovers, de Engelsen |
|
na Holland stee: thuis in Holland |
30 |
Omaamt: Omademt, Waait rond |
31 |
kleever: klimop |
32 |
waar men niemand siet, of hoort: Ovidius vermeldt een wonderlijke rust aan boord van het schip van de rovers en ook bij hem slingeren zich wijnranken rond de mast (Ovidius, Met, iii, 660-665). |
33 |
Likaons troep: De bende wolven. Koning Lycaon had een aanval op de goden gedaan en werd daarom door Jupiter in een wolf veranderd (Ovidius, Met. i, 236 e.v.). |
34 |
vast genaart: gestaag dichterbijgekomen |
|
bliktand: laat zijn tanden blikkeren (wnt ii, ii, 2848, deze plaats) |
34-35 |
een mond, Van geel metaal: dwz. een vuurmond van een koperen kanon |
37 |
Zoo als: Dan is het, dat |
39 |
te klampen: aan te tasten |
40 |
Met barstingh: Door los te branden |
41 |
de vlotten: de schepen |
43 |
haard: vuurhaard |
|
van: vanuit |
44 |
op: boven |
45 |
geswaardt: gewapend met een zwaard |
47 |
gooten: gegoten kanonnen, zgn. ‘gotelingen’ |
48 |
verbryst: verbrijzeld |
52 |
glomme vonken vier: gloeiende vuurvonken |
53 |
Geheuvelte: dwz. de kleinere hoeveelheid van slechter uitgeruste Hollandse oorlogsbodems (vgl. Ballhausen, 1923, p. 460) |
|
stapt teegens: trekt op tegen |
54 |
daar: hoewel er |
|
gelykt: lijkt te zijn |
55 |
De Rotter: De Rotterdammer, dwz. Tromp (bevelhebber van de admiraliteit van de Maas) |
|
soekt: tracht |
56 |
daaght hem: daagt hem uit |
57 |
de schaapen: dwz. de handelsschepen (vgl. r. 15) |
59 |
wolven: vgl. r. 33 |
|
knaapen: vazallen |
60 |
op schermen afgerecht: tot verdediger opgeleid |
61 |
't Huis Breero: het schip van Tromp (Ballhausen, 1923, p. 433) |
|
schanskleeren: rond de verschansing van het schip gespannen kleden, waarachter men zich kon verbergen (wnt xiv, 271) |
63 |
Englands hoofd der monsteren: dwz. het Engelse admiraalsschip de Triumph, onder Blake, dat inderdaad door Tromp zelf werd aangevallen (Ballhausen, 1923, p. 461) |
|
pas: nauwelijks |
| |
| |
64 |
beset: omgeven |
65 |
bassen: blaffen |
66 |
Op eenen leeuw: Tegen één leeuw, Tromps schip |
67 |
alleen des daaghs: in zijn eentje die ene dag al |
68 |
Voor: In antwoord op |
|
van syn koegelend tempeest: door zijn storm van kogels |
69 |
Een teeder lam: Het Witte Lam, het schip van Michiel de Ruyter, de aanvoerder van de rechtervleugel van de vloot (Ballhausen, 1923, p. 434) |
70 |
den Onderadmiraal: William Penn, aan boord van de Speaker, aanvoerder van ‘the Blue Squadron’, die zich naar het eiland Wight moest terugtrekken na een aanval van De Ruyter (Ballhausen, 1923, p. 471) |
71 |
dien vloek: die booswicht (wnt xxi, 2261) |
|
twee en vyftig tanden: dwz. 52 kanonnen. De opgaven van andere bronnen lopen uiteen van 56 tot 64 kanonnen op de Speaker. Het aantal kanonnen aan boord van het Witte Lam (dat hier ook bedoeld kan zijn) was 34 (Ballhausen, 1923, p. 434 en p. 443). |
72 |
braaf: dapper |
73 |
Een voogelstruis: De Vogel-Struis, het schip van Cornelis Adriaansz. Kruik uit Schiedam (Ballhausen, 1923, p. 434). |
|
stout staande: dapper weerstand biedend |
74 |
met synen koopren poot: dwz. met zijn koperen geschut. Plinius (Naturalis historia x, i, i) tekent op dat een struisvogel met stenen werpt als hij in gevecht is. Het werkwoord ‘werpen’ betekent ook ‘schieten’. |
75 |
houdt [...] gaande: houdt ... bezig |
|
bekans: bijkans, bijna |
|
den jaager: het jacht Pelican onder aanvoering van John Stoakes, dat de Vogel-Struis tot de overgave dwong (Ballhausen, 1923, p. 465-466) |
76 |
ontpluimt: van veren beroofd |
77 |
aan schip: aan een ander schip |
|
geklampt: met zijn tuig vastgeraakt en daardoor verwezen (vgl. wnt vii, ii, 3371) |
79 |
een kraak: een schuit |
|
wellen: kolkende golven |
80 |
aan 't sieden heet gerocht: die ziedend aan de kook zijn geraakt |
83 |
barden: planken |
85 |
hoede oogenbliksche vallen: moet oppassen niet het volgende moment neer te storten |
86 |
handel: moet bedienen |
87 |
blinde scherpe ballen: in het wildeweg vliegende met punten uitgeruste bollen; projectielen die men wel ‘getakte morgensterren’ noemde (Ballhausen, 1923, p. 477) |
89 |
De hoofden: De Hoofden, gewone aanduiding voor de beide kusten bij het Nauw van Calais |
91 |
de vlugge spooren: haar snelle baan |
92 |
breinigh: uit hersenen bestaand (vgl. echter ook: brein, ‘pekel’, wnt iii, i, 1223) |
93 |
op Sommes wallen: aan de oevers van de Somme |
94 |
boovens kin: dat boven hun kin stijgt |
95 |
Neptuun: de zeegod, maar ook de naam van het schip van Jan Paulusz uit Veere, dat aan de slag deelnam. Mogelijk bedoelt Six dat de Neptu- |
| |
| |
|
nus een mast met een dwarssteng wordt afgeschoten (Ballhausen, 1923, p. 432). |
96 |
Bolonje: Boulogne-sur-Mer |
|
vischt: vist ... op |
|
een doode Meiremin: mogelijk heeft Six hier het oog op de Meerman onder kapitein Sijmen Cornelisz van der Meer, die bij de slag verloren ging (Ballhausen, 1923, p. 434 en p. 497). De Engelse Mermaid, ook wel Syrene genaamd, zou beter aansluiten bij r. 98-100, maar dat schip nam mogelijk niet deel aan deze slag (Ballhausen, 1923, p. 792). |
97 |
Hy, wie se sach: Hij die haar heeft gezien (?). Over een èchte opgeviste meermin is mij niets gebleken. Is de beschrijving er een van een boegbeeld? |
99 |
Gelyk Edam, aan Haarlem, had gegeeven: nl. de vrouw die na de dijkdoorbraak in het jaar 1403 zwemmend in het Purmermeer zou zijn aangetroffen. Zij zou naar Edam en later naar Haarlem zijn gebracht, waar zij nog enkele jaren zou hebben geleefd. Volgens de oudste kronieken was zij een gewone vrouw, maar later ontstond hierover twijfel. |
|
Wachtendorps Korte Hollandsche Rym-Kronyck (1645) en Schrevelius' Harlemias (1648) vermelden haar als een echte meermin (Sliggers, 1977, p. 63-73). |
100 |
Dies loof men: Daarom moet men maar geloven |
101 |
Sonnen: dagen |
|
dus bangh: op die benauwde wijze |
102 |
Het klaar gewelf: De heldere hemel |
103 |
denkt om geen: denkt er niet aan om een |
106 |
klooten van Vulkaan: vurige brokken als die waarmee Vulcanus zijn rivaal Mars bekogelde |
107 |
verflaauwen: flauw worden (nl. door iets anders dan door vrees) |
108 |
Het baldren: Het gebulder |
109 |
blaauwe: lusteloosheid veroorzakende (vgl. wnt ii, ii, 2797) |
111 |
beeken: baren (wnt ii, i, 1272) |
113 |
vergeeten: zoek gemaakt, doorgebracht |
114-115 |
daar het [...] geldt: waar het erom gaat |
115 |
redt: reddert, repareert (wnt xii, iii, 777, deze plaats) |
116 |
't weerloos schaap: vgl. r. 15 en r. 57 |
118 |
verlemt: verminkt (wnt xx, i, 805) |
|
aameloos: ademloos |
|
naa Wicht: (omdat ze) in de richting van Wight (zijn gevlucht) |
120 |
's wyngods: vgl. r. 8 hierboven |
121 |
alzoo: als volgt |
122 |
van myn arm: van mijn (zee)macht (wnt Suppl. 1, 1630), maar ook: van de tak van mijn wijnstok (wnt Suppl. 1, 1631, ‘In enkele 16de-eeuwse wdb. vermeld [...]’) |
123 |
de houte klippen: dwz. de gevaarlijke Engelse schepen |
124 |
Scillen: watermonsters. Scylla is door Circe in een watermonster veranderd (Ovidius, Met. xiv, 59 e.v.). |
|
den Londschen waaterdarm: de Theems |
125 |
beloerden: beloerde (discongruentie) |
127 |
en my, en die u voerden: zowel mij als degenen die u aanvoerde (handelsen oorlogsvloot) |
| |
| |
128 |
voor: tegen |
|
bun: nl. van de Engelsen |
|
freevlen: hardnekkige |
129 |
klim: wijnrank (wnt vii, ii, 4047, deze plaats) |
132 |
ten graave sprank: in het zoute graf plonsde (vgl. wnt xiv, 3034, sprenkelen, ‘spatten’ en vgl. ook wnt xiv, 3031, sprengen, ‘pekelen’, dat met sprenkelen nauw verwant is) |
133 |
Romens plaagh: dwz. de zeemacht van de Carthagers |
|
te dooven: weg te nemen, te vernietigen |
134 |
tel de lyken niet: moet niet te veel acht slaan op het aantal gesneuvelden |
135 |
seeghbaar: bij het behalen van een zege, ‘zege gevend’ |
|
leeft: leeft voort |
136 |
Hy: nl. de gesneuvelde |
|
als ghy: net als u, Tromp |
|
lest: pas in laatste instantie |
137 |
zoo omkroonen: evenzo (vgl. r. 129) mogen ... een kroon op het hoofd zetten |
|
de Leeuwen: dwz. de Staten |
138 |
Moorengond, waar in een boeghspriet blinkt: een kroon van morengoud, waarin een erin opgenomen boegspriet schittert. De overwinnaars van de zeeslagen in de Romeinse oudheid werd door de Senaat een kroon van boegsprieten (een ‘corona rostrata’) geschonken (vgl. Vergilius' Aeneis viii, 684). Moorengoud duidt de herkomst van het goud uit Afrika aan. |
139 |
die glans: de glans van die kroon |
|
dan eeuwen: dwz. dan triomferende zeehelden in de tijd |
140 |
Duil: Gaius Duilius zegevierde in 260 voor Chr. in de zeeslag bij Mylae (Sicilië) tegen de Carthagers en beleefde daarna de eerste ‘triumphus navalis’ in Rome. Duil is tweelettergrepig. |
141 |
Remus Raad: de Senaat van Rome |
143 |
dien Ausoon: die Romein, nl. Gaius Lutatius Catulus, die in 241 voor Chr. de Carthager Hamilcar, bijgenaamd Barcas (bliksem) in een tweede slag bij Sicilië versloeg, omdat hij zich tegen de Romeinen bleef verzetten. |
145 |
Jan van Oostenryk: Don Juan van Oostenrijk, een stiefbroer van Filips ii, die in 1571 de Turken bij Lepanto versloeg |
146 |
Selims maan, afgryslik: de afschuwelijke halve maan in de vlag van de door sultan Selîm ii geregeerde Turken |
148 |
stoffer: pocher, snoever |
|
stof nu: moet nu maar pochen |
|
grooter: zeer grote |
149 |
delgingh: de vernietiging (door de Engelsen) |
|
het scheepsheeir van Medynen: de oorlogsvloot van Medina Sidonia, de Armada van 1588 |
150 |
van den Taag: vanuit Spanje |
|
Elisabeth: Elisabeth van Engeland |
151 |
Daar: Terwijl ... toch |
|
fy bloed: foei, lafaardl |
|
kleiner: een kleinere vloot dan de Armada |
| |
| |
152 |
En ... belet: En een konvooivloot als de uwe tegenhoudt en dwars zit |
153 |
Belet ontglipt pas: Nauwelijks is het woord ‘belet’ ontglipt |
154 |
De helden klyf ontkrult sich: Of de klimop, een heldentooi, krult zich ... los |
155 |
een heldenwronge: een krans voor een held |
156 |
dat braaf dien beyligh past: dat die heilige omkransing volkomen verdient |
158 |
om Mars geslacht: over het krijgsvolk heen |
160 |
behouden: omdat hij behouden is gebleven |
|
met: evenals |
|
correctie |
In de bundel Poësy staat op p. 430 in r. 42 van dit gedicht gebarsten. In de lijst van Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in geborsten. |
|
|