toelichting |
Het gedicht staat op p. 410-411 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
titel |
eigenselfs spiegel: Beeld van mezelf |
3 |
Pestums veld, vol rooselaaren: het aan rozestruiken rijke Paestum in Lucania (vgl. bijvoorbeeld Vergilius, Georgica iv, 119) |
4 |
verklaaren: verkwikken |
5 |
soomermaanen: zomernachten |
6 |
groente: groene blad |
7 |
opgesoogen van de straalen: dwz. opgedroogd door de zonnestralen |
8 |
hooger haalen: doen groeien |
9 |
reeuwsche: geile, paardriftige (wnt xii, iii, 1091, deze plaats) |
10 |
op 't aansien: bij de aanblik, bij het zien |
11 |
Myn soomer: De zomer van mijn leven |
12 |
Aalweelderigh: Welig, Buitensporig (wnt i, 31, deze plaats) |
13 |
Maar, Heemel, lettende, op: Maar hemell Als mijn geest (myn sinnen, r. 18) stilstaat bij |
14 |
glyden: te verglijden |
15 |
staadigh wenden: steeds weerkeren |
17 |
zy: is |
18 |
hooger sweeven: dwz. zich richten op hoger dingen |
19 |
goude spiegelhaairen: goud-glanzende haren |
20 |
Davids boosen soon: nl. Absalom (vgl. 2 Samuël 18:9-15) |
|
gevaaren: gebleven |
21 |
Nireus: de zeer mooie Griekse krijger voor Troje (Ilias ii, 671-675) |
23 |
Samson: of Simson, als toonbeeld van kracht (Absalom en Nireus als toonbeelden van schoonheid) |
|
komstigh van Hebreeuwen: de Hebreeër, de jood |
24 |
temmeraars van Leeuwen: Simson ‘scheurde een leeuw vaneen’ (Richteren 14:6). Hercules wurgde de leeuw van Nemaea en droeg diens huid als mantel (temmeraars niet in het wnt). |
26 |
Ik sie de doods spiesse, op my, vellen: Dan zie ik de spies van de dood (ook) op mij gericht (wnt xviii, 1624) |
27 |
als elk, geschaapen: als met eenieder: wij zijn geschapen |
30-31 |
een vorst, op stroomen Verglaast: een koning op bevroren stromen (nl. de winter van het leven; de dood) |
31 |
loote: loden |
32 |
Waar onder: Onder welke voeten |
|
duiken: tenondergaan, sterven |