29 |
schaadlik ongeval: verdrietig lot |
31 |
haairt: haar paardeharen vulling gaat verliezen |
|
het derde: het derde hoofd (Barlaeus) |
32 |
geslaagen zyn om verde: omver worden geslagen (vgl. wnt xviii, 1887) |
33 |
luchter: kroonluchter, kaarsenstandaard |
34 |
braveerd: het hoofd bood |
35 |
ontsteeken: ontstoken, brandend. De uitleg bij de vier ‘kaarsen’ volgt in r. 37-42. |
38 |
wysigaard: wijsgeer |
39 |
reederykheit: retorisch vernuft, welsprekendheid |
40 |
Pergams soon, Prins van geneesen: de in Pergamum geboren Galenus, eersteling onder de artsen. In 1621 was Barlaeus in Caen tot doctor in de medicijnen gepromoveerd, maar hij heeft zijn medische kennis nauwelijks in praktijk gebracht (vgl. Blok, 1976, p. 3). |
41 |
d'insoet vloeinde Klaudiaan: de dichter van door en door heerlijke, vloeiende poëzie Claudianus |
42 |
in Barlaeus opgestaan: in de persoon van Barlaeus herrezen. Vondel vergelijkt Barlaeus in zijn Lyckzang met Claudianus, Aristoteles, Hippokrates en Cicero (wb Vondel v, p. 361-362). |
44 |
met nooten, paaren: doen overeenstemmen met de muzieknoten, dwz. spannen en stemmen |
47 |
Ontmoeten: Tegemoettreden |
|
met toejuichsche tongen: in taal die hem juichend verwelkomt (wnt xvii, i, 478, deze plaats) |
48 |
Op heldenmaat: In heldhaftige (‘epische’) metriek |
|
braaf opgesongen: dwz. waardig voorgedragen |
49 |
de Vreenimf: de nimf van de vrede van Munster (op 30 januari 1648 getekend, geen twee weken na de begrafenis) |
50 |
Inhulden: Inhalen en huldigen |
|
een Heemeltoon: een hemelse zang |
52 |
Wan: Wanneer |
|
den valschen Taag: nl. Portugal. Six denkt kennelijk aan de Portugese aanvallen op Hollandse posten in Brazilië. |
53 |
heilge Neegenrei: koor van negen godinnen |
54 |
Elk: Elk van u |
|
laas: helaas, ach! |
|
Pindus: de berg waarop de muzen wonen |
55 |
tortels: tortelduifjes |
|
poopelteenen: populiertwijgjes (de populier hier als een rouwboom?) |
56 |
haar: hun |
|
besteenen: bewenen, treuren ... over |
57 |
Amstelswaanen: dwz. Amsterdamse poëten |
58 |
Met Zefirs, aadem, op een riet: Bij het rietfluitspel van Zephyrus, de westenwind |
62 |
stemmen duisendschoon: sublieme zangen |
63 |
hoogh, of laagh: dwz. over verheven of nederige onderwerpen. Six bedoelt dat in Barlaeus' werk de drie ‘genera dicendi’ vertegenwoordigd waren. Naar de stof het eiste, waren zijn zangen ‘grande’, ‘humile’ of ‘medium’ van toon. |