| |
[316] Klachte, oover het ooverlyden van Wilhelm Bakker, raad, tresorier, en oud burgemeester, &c, en Henrik Geldorp, kerkenleeraar, en de rampsaaligheeden deeser staat (p. 534)
toelichting |
Dit gedicht staat op p. 397-400 van Six' bundel Poësy. |
|
annotatie |
|
|
titel |
Wilhelm Bakker: Willem Backer (1595-12 oktober 1652), vroedschap van Amsterdam van 1625 tot zijn dood, penningmeester (1629) en vijf maal burgemeester tussen 1639 en 1651, curator van de Illustre School en scholarch van de Latijnse scholen (Elias, Vroedschap i, p. 364-365) |
|
raad: Vroedschap |
|
tresorier: stadsschatbewaarder, penningmeester |
|
Henrik Geldorp: Henrik van Geldorp of Henricus Geldorpius (1600-6 oktober 1652), die in 1628 in Amsterdam was beroepen en daar in 1644 zijn De Psalmen in rijm en dicht gestelt om gezongen te worden op veertich der gewoonlikke wijzen liet verschijnen. Hij was de zoon van de predikant Gosuinus Geldorpius die in de Oude Kerk in Amsterdam op 1 maart 1620 Joannes Six van Chandelier had gedoopt (Vos, 1903, p. 380 en p. 403; De Bie en Loosjes iii, p. 203; Frederiks, 1883, p. 234). |
|
kerkenleeraar: voorganger |
1 |
yvrich: naijverig (vgl. bijvoorbeeld Exodus 20:5) |
3 |
dit eindend schoon: dit tijdelijke, sterfelijke schoon, dwz. de wereld (subject bij baarde) |
4 |
baarde: deed ontstaan, voortbracht |
5 |
sweit: zwaait |
6 |
Ontglommen: In vlam gezet |
|
tooren: toorn |
7 |
Noch: Nog steeds |
|
Israël: dwz. Gods uitverkorenen, de kinderen Gods |
|
duur: geliefd, dierbaar |
| |
| |
8 |
Om 't bloed: Tot voorgeslacht (maar ook: Door de kruisdood) |
9 |
meer loots: meer gesmolten lood, als strafmiddel (wnt viii, ii, 2701) |
11 |
Jethroos soon: Mozes, de schoonzoon van Jethro (Exodus 18:1), dwz. Backer, als leider van Israël (r. 7) |
|
Aaron: dwz. Van Geldorp, als priester van Israël (vgl. Exodus 40:13) |
13 |
den kuil: het graf |
14 |
het lichaam: dwz. de stad, het land |
16 |
schoolen: lering ontvangen en zijn toevlucht zoeken (wnt xiv, 785) |
18 |
Geen merk gaf van getallen: Niet met mate, gedeeltelijk tekende, dwz. dat Backers haren zonder uitzondering zilvergrijs waren, een bekroning door de deugd |
20 |
vallen: een ... val |
21 |
met zoo fraai zielpronksel: met een even fraai sieraad van de ziel |
|
voor een kroon: als bekroning |
22 |
Als: Zoals |
23 |
op Davids harp: in zijn psalmen (vgl. de annotatie bij de titel) |
|
braaf: verheven |
|
in Duitschen toon: in het Nederlands |
24 |
gesonken: in het graf verzonken |
25 |
Waar keert sich: Waartoe kan ... zich wenden |
|
deese Surs woestyn: deze woestijn Sur, de droge woestijn, waardoor het volk Israël naar het beloofde land moest trekken (Exodus 15:22) |
27 |
bitter: vgl. Exodus 15:23 en zie ook r. 75 hieronder |
28 |
sich wenden: zijn toevlucht zoeken |
31 |
neemt: wegneemt |
32 |
geleiders: leidslieden |
33 |
uwes leiders staf: de staf van Mozes (Exodus 14:16) |
|
den Nyl: dwz. de Egyptenaren (object bij in deed drinken) |
|
besoek: beproeving (wnt ii, ii, 2488, deze plaats) |
34 |
in deed drinken: liet verzwelgen |
35 |
Zoo: Toen |
|
Jakobs saad: het volk Israël (subject) |
|
in Faroos vloek: over het verderf, de ondergang van de farao |
36 |
-geklinken: klanken (wnt iv, 979 noemt de meervoudsvorm op deze plaats onjuist) |
41 |
verkeert: veranderd |
|
oopenbaaren: duidelijk blijkende |
42 |
tien wonden: een dreigende parallel met de Egyptische plagen (vgl. voor de tien wonden: gedicht no. [305], r. 145-152) |
43 |
geswollen: toegenomen |
|
sints: sindsdien |
|
nieuwen stryd: een nieuwe oorlog (na die met Spanje), nl. de Engelse oorlog |
44 |
Op gronden, sonder gronden: dwz. Op de grondeloze zee |
45 |
Kastiljaan: Spanjaard |
47 |
op Hitlands Oceaan: in de nacht van 4 op 5 augustus 1652 was de vloot van Tromp door een storm bij Hitland uiteengeslagen en zwaar gehavend (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [332]). |
49 |
onnoosel: onzinnig |
|
onnoosel: onschuldig |
| |
| |
|
eigen bloed: landgenoten. Six doelt op binnenlandse onlusten in de zomer van 1652 (vgl. ook r. 81 hieronder). |
51 |
Teemsche Nyl: dwz. Engeland |
52 |
Wenscht al de rest den wurger: Wenst al de overgeblevenen de beul toe |
53 |
Hoe: Waarom |
|
het is genoegh gekruist: dwz. de beproevingen waren toereikend |
54 |
telgen: loten, uitlopers van een stam |
55 |
Manasses bende [...] Efrim: Manasse en Efraïm, zonen van Jozef en de naamgevers van Israëlitische stammen. Manasse was jaloers op Efraïm, omdat die, als jongste zoon, toch de grootvaderlijke zegen van de eerstgeborene had ontvangen (Genesis 48). Manasses bende neemt Six voor Engeland en Efrim staat voor Holland, waarmee hij wil aangeven dat er sprake is van een betreurenswaardige twist tussen broedernaties. |
56 |
staarooght: houdt het oog onophoudelijk gericht |
58 |
paalen: steunen, stijlen |
61 |
langhsaam: dwz. zich langzaam uitbreidend |
|
solfer, van de sond: de zwavel van de zonde |
62 |
't lichtste riet: het lichtstontvlambare riet, dwz. de tot alle kwaad geneigde mens |
63 |
Ons zielgoud: Het goud van onze ziel |
|
valsch: met ongerechtigheden vermengd |
|
toetsteen: een donkere steen, waarlangs men edele metalen strijkt om die op hun echtheid te onderzoeken |
|
vond: bevond te zijn |
64 |
de kroes: de smeltkroes |
65 |
smelten 't self: nl. in de vorm van tranen |
67 |
om: vanwege, door de verlossende kracht van |
69 |
Neerlandsch Israël: aangesprokene |
70 |
neederdryven: afdalen |
71 |
Niet tot een schrik: zoals dat wèl het geval was bij het verschijnen van de ‘Mene, mene, tekel, ufarsin’ schrijvende hand aan de muur van het paleis van koning Belsazar (Daniël 5) |
|
maar vreuchd: maar tot vreugde |
73 |
Josuaas: dwz. zeer geliefde en succesrijke leiders |
|
Eleasars: dwz. kerkleiders in een zeer gelukkige periode |
74 |
wert: wordt |
75 |
Maraas nat: een bittere bron in de woestijn Sur, die zoet werd doordat Mozes er, op aanwijzing van Jahwe, een stuk hout in wierp (Exodus 15:22-25, vgl. r. 27 hierboven) |
75-76 |
heeft [...] vergeeten: is ... kwijtgeraakt |
79 |
vol vreede [...] onderlingh: vol onderlinge vrede (bepaling bij synen hoorn) |
|
ons: object bij salft |
81 |
wiesch: heeft afgewassen |
|
onnoosel bloed: onschuldig vergoten bloed, nl. dat van de slachtoffers die vielen bij een opstootje in Amsterdam. Enkele matrozen van generaliteitsschepen waren gearresteerd omdat ze aan het muiten waren geslagen wegens achterstand bij de uitbetaling van gage waar zij recht op meenden te hebben. Op 20 september 1652 werden ze op de Dam opgehangen. Bij de executie drongen de toeschouwers zo op dat een |
| |
| |
|
van de bevelhebbers van de wacht er een poging tot bevrijding van de veroordeelden in zag en opdracht gaf ‘onder den hoop los te branden’, waarna enkele onschuldige slachtoffers vielen. De volgende dag reeds maakte de stedelijke regering middels een plakkaat haar ‘ongelooffelijcken hertseer’ over het gebeurde bekend en loofde een prijs uit op de bekendmaking van de namen van de schuldige officieren en soldaten. De weduwen en wezen van de slachtoffers werden ‘ieder na zijn staet, de zommigen met een vereering van eenige stadts ampten, en d'andere met geltgiften, mildelijk vergolden’ (Dapper, 1663, p. 321-322). Ik denk dat Six juist in deze regelingen de hand Gods zag. |
82 |
scheemeren: zijn ... verblind |
83 |
de wraak: de personificatie van de wraakzucht van de kornuiten van de gehangenen, die Six echter onnodig vreesde; de ‘andere bel-hamers en muite-makers van de boots-gezellen, aen de straffe hunner spits-broederen, een spiegel nemende, hielden zich, zonder tot verdere moeite te komen, stil, en gingen voorts te scheep’ (Dapper, 1663, p. 322). |
|
wangelaat: mismaakt aangezicht |
84 |
ben ik niet bedroogen: heb ik het bij het rechte eind |
85 |
sie: voorzie dat ... zal |
|
heiligh bloed: nl. dat van Karel i (een parallel met de eerste plaag van Egypte, Exodus 7:14-25) |
86 |
versuipen: vgl. het lot van de Egyptenaren bij de doortocht door de Rode Zee |
87 |
haar vrienden: zijn (nl. des Teems) broeders; dwz. de verdreven koningsgezinde Britten |
88 |
De muisen: vgl. de vierde plaag van Egypte (Exodus 8:20-32). Toevalligerwijs trof een muizenplaag juist Holland in het volgende jaar 1653 (Hollandse Mercurius, 1654, p. 3, vgl. Six' gedicht no. [390]). |
89 |
syn volks banier: het vaandel van zijn uitverkoren volk. De veldtekens van de Israëlitische stammen zijn vermeld in Numeri 2. |
90 |
neight: zal buigen |
91 |
De Moabyter: De Moabiet, een ten zuiden van Israël wonend Baäl-vererend volk, dat door Israël onderworpen was. Six bedoelt Spanje. |
|
werd: zal worden |
|
hun waschpot: het wasbekken voor hun voeten (vgl. Psalm 60:10 en 108:10) |
|
slecht: onbetekenend |
92 |
Het: nl. de Moabyter als waschpot |
|
werpt: zal werpen |
|
huns voeten voeder: het aangekoekte vuil van hun voeten (voeder van voeren, ‘bedekken, bekleden’, wnt xxii, 281-282) |
93 |
Edoms snooden kop: de valse kop van Edom, een eveneens ten zuiden van Israël wonend verachtelijk en heidens volk, bovendien gekenmerkt door een niet-erfelijk koningschap (vgl. Genesis 36:31-39 en i Kronieken 1:43-53). Six bedoelt Portugal (vgl. voor de verhouding tussen Nederland, Portugal en Spanje de Annotatie bij gedicht no. [207]). |
94 |
vry: gerust |
|
Filistynen: dwz. ongelovige tegenstanders in het algemeen |
95 |
buight: op de proef stelt |
|
|