| |
[308] Opdracht van de Amsterdamsche Winter, aan Simon Dilman, geneesheer (p. 520)
toelichting |
Met dit gedicht draagt Six zijn 's Amsterdammers Winter (no. [96]) op aan de Amsterdamse arts Simon Dilman, een verre neef. Dat gedicht is, evenals dit opdrachtvers, tot stand gekomen tijdens Six' reis door Italië, in de winter van 1650-1651. Het opdrachtvers staat op p. 387-389 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
van den Amstelmond: te Amsterdam |
3 |
Met: Bij het uitspreken van |
4 |
ree: reeds, nu al (Michels, 1964, p. 182; Van Es, 1953, p. 157 verklaart echter: licht, gemakkelijk) |
5 |
van dit geberght: vanaf dit gebergte. Six bedoelt de Apennijnen. |
6 |
syn hoorn: zijn top (wnt vi, 1094) |
7 |
Zoo opgetoogen: In die opgetogen stemming (nl. door de gedachten aan de Dam). Six speelt met de oorspronkelijke betekenis van opgetoogen: zich op een hoge plaats bevindend. |
|
wensch ik, gaa: wens ik, dat ... zal gaan, dwz. zend ik |
10 |
Wat somwyl al op reis geschiedt: Wat soms allemaal op reis gebeurt (nl. dat men tijdens de reis een gedicht over zijn vaderstad schrijft. Six' 's Amsterdammers Winter bevat immers geen bijzonderheden over zijn reis.) |
11-12 |
streek se [...] op heeschen snaar: dichtte deze hese zang |
11-12 |
met de staart van 't jaar, In 't juitinghjaar: vlak voor het einde van het jubeljaar 1650 (wnt vii, i, 527, deze plaats). Vgl. voor de metaforiek ook: ‘strijkstok met haren uit een paardestaart’. |
13 |
wintermaand: december |
14 |
Wyl: Toen |
|
langs Apenninus lyf: over de hellingen van de Apennijnen |
15 |
van: vanuit |
|
d'allerheilgste stad: nl. Rome |
17 |
Der beide Heemlen: Van de twee hemelen. Van Es, 1953, p. 157 weet met beide niet goed raad. Hij ziet geen bevredigende oplossing in de gedachte ‘dat Rome zowel middelpunt is van het Christenrijk als daarvoor van het romeinse wereldrijk, of de toegang is tot de klassieke cul- |
| |
| |
|
tuur’. Michels, 1964, p. 182 acht deze oplossing echter wel bevredigend: ‘Men moet dan echter niet alleen, voor wat het eerste betreft, met Van Es denken aan Petrus en de pausen, maar daarnaast, voor het antieke, aan de heidense hemel, de Olympus’. |
|
De zinsnede kan mijns inziens ook gezien worden (zonder de verbinding met de Oudheid) als een smalende verklaring voor de beide sleutels van de pausen: ‘Het zijn kennelijk de sleutels voor de twee hemelen, maar u en ik weten dat er maar één hemel is!’ |
|
rys, en daal: klom en afdaalde (presens historicum, vgl. het vervolg, maar ook streek, r. 11) |
18 |
Na blank welsneeden marmerpraal: Naar de pracht van het blanke fraaibewerkte marmer |
19 |
Om 't swarte huisjen, te Loret: Gebouwd rond het zwarte huisje te Loreto. Rond de Casa Santa, het huisje van Maria, dat door engelen vanuit Nazareth naar Loreto zou zijn overgebracht, is een grote basiliek gebouwd. Het huisje is in de loop der jaren zwart geworden door de rook van kaarsen en lampen (Colasanti, 1910, p. 114). |
20 |
binnen 't reuselnet: tot in het gedarmte (het reuselnet is het buikvlies, vgl. wnt ix, 1867 en 1870) |
21 |
Geraabraakt: Geradbraakt |
|
van gehossebos: door het geschok |
22 |
Hongers: Hongaarse paarden voor de wagen (Michels, 1964, p. 182-183) |
24 |
sy: nl. de karros |
25 |
De vochte windroei: De tuchtroede van de vochtige wind |
|
snept, en stript: striemt en geselt (wnt xiv, 2365, deze plaats en wnt xvi, 90, deze plaats) |
26 |
Vlak ons gesicht: Ons pal in het gezicht |
28 |
slibbrigh sand: glibberige grond (wnt xiv, 1719) |
|
gekruit: die in beweging wordt gebracht (vgl. ‘kruiend ijs’) |
29 |
Van smeltende geberghte: Door het smeltwater van de bergen |
29-30 |
en nat Van reegenkreekjes: en door het regenwater dat hele stroompjes vormt |
30-31 |
uit ... getraant: neergedruppeld uit zware grauwe wolken, als uit een vat |
32 |
Dat: nl. smeltende geberghte, en nat [...], dat |
|
al het spoor: de hele weg |
|
baant: groeft |
33 |
ongetucht: ongebreideld, keihard |
34 |
schier vliegen, in de lucht: bijna worden opgenomen in de lucht |
35 |
Om weer te reegnen: Om (elders) weer neer te regenen |
35-36 |
als ... Avicen: zoals van een kalf wordt geschreven, in Avicenna's werken. Avicenna of Ibn Sina (980-1037) is een vermaard Perzisch filosoof, wis- en natuurkundige en medicus. De passage waarop Six doelt heb ik in zijn werken niet kunnen terugvinden. Mogelijk bespreekt Avicenna in die passage de theoretische mogelijkheid dat bij zeer zware regenval de regen tot een homogene watermassa wordt, waarin voorwerpen (een kalf?) kunnen gaan drijven. |
|
In Six' tijd was Avicenna vooral bekend wegens zijn praktisch-medische werken. Vooral de vele kruidenrecepten daarin zullen Six geïnte- |
| |
| |
|
resseerd hebben, maar hij had kennelijk ook andere delen van Avicenna's oeuvre niet ongelezen gelaten (vgl. voor Avicenna: Afnan, 1958, met name p. 201-232). |
38 |
Dat ik [...] bleef: Of ik was ... tenondergegaan |
40 |
deur: door, in tweeën |
41 |
borst: barstte |
41-42 |
schoot [...] Zoo schierlik af, na: wierp ... zo snel naar beneden op ... |
42 |
't waagenjok: de in het juk gespannen paarden, dwz. de wagen met paarden |
43 |
Jupyn: Jupiter |
|
noch, sonder soen: nog steeds zonder verzoend te zijn |
44 |
lochtbestormers: Titanen, hemelbestormers. De omhoogklimmende Titanen werden door de goden met rotsblokken bekogeld. |
45-46 |
Wat [...] al In: In wat voor een ... niet! |
48 |
Niet een van tienen, reisde wel: Niet een op de tien reizigers zou behouden blijven bij de reis |
49-50 |
Zoo ... Geklommen: Nadat we dit (nl. r. 45-48) hijgend hebben verzucht en half bezweet op de wagen zijn geklauterd |
50 |
nat op lyf, en kleed: (door het zweet) nat op het lichaam en met natte kleren (van de regen) |
52 |
Hersluiten wy ons rei, aan rei: Sluiten wij onze gelederen (door plaats te nemen op de banken in het rijtuig) |
53 |
Op 't afgeswoeghde waagenwiel: Boven het afgezwoegde wagenwiel (dwz. Bovenop de wagen) |
54-55 |
Na ... hemd: Men heeft nog maar nauwelijk een Ave Maria bij de rozekrans (‘op kraal, koraal’) gemompeld, of het hemd kleeft |
56 |
beklemt: wordt aangedaan (wnt ii, i, 1600: ‘In de 17de en 18de eeuw ook intransitief’) |
58 |
killen: verkleumen |
59 |
Heeft dat geen fraaijen reisens aard?: Is dat (nl. de hier geschetste situatie) geen toonbeeld van een mooie reis? |
60 |
Gaan speelen is een bilslagh waard: ‘Voor een verzetje moet men wel wat over hebben’ (vgl. de uitdrukking: ‘Spelen gaen te landewaert, Dat is wel een bilslagh waerd’, wnt ii, ii, 2961 en Coornhert, 1985, p. 74) |
61-62 |
zoo ... kon: als de kou in het zuiden, met een dichter bij het aardoppervlak staande zon, al zo kan nijpen. Dit in 't west (voor: in het zuiden) is te verklaren uit de aanduidingen ‘westwaards zeilen’ of ‘de westerse vaart’ voor de scheepvaart naar het zuiden, van Texel door het Kanaal en langs de Spaanse kust (Michels, 1964, p. 183). |
63 |
Hoe moet: Hoezeer zal ... dan wel moeten |
|
't kouder noordquartier: de noordelijker regionen, die gewoonlijk kouder zijn. Van Es, 1953, p. 158 spreekt hierbij over de poolstreken, maar ik denk dat Six naar Holland, met name Amsterdam, verwijst. |
64 |
Elk: Eenieder |
|
een louter vier: een hel vuur |
65-68 |
Ik ... beeft: Ik weet van nabij hoezeer men druipneust, rilt en beeft bij de ruwe wind en het gure weer dat Amsterdam beleeft wanneer het ‘vriezen kan’ (winter is) (vgl. wnt iv, 1680, deze plaats en xiii, 845) |
69 |
Dies: Daarom |
|
heb: heb ik |
| |
| |
|
dit luimpjen, uit den geest: deze aardige inval, dit versje (nl. het 852 versregels lange 's Amsterdammers Winter) |
70 |
met een kleine feest: met het vermelden van een kleine festiviteit (nl. de uitnodiging aan Dilman, waarmee Six zijn 's Amsterdammers Winter besluit) |
71 |
Lyk vriendschap u wel heeft genoodt: Zo een als waartoe ik, uw vriend, u al eerder heb genood |
73 |
uw stichtelyke praat: uw leerzame conversatie |
74 |
Die my noch selden heeft versaadt: dwz. Waarmee ik me nog te zelden heb kunnen verzadigen |
75 |
Zoo sie ik doch: Toch zie ik (vat Al, r. 72, op) |
|
dien tyd: nl. de tijd dat een weerzien wèl mogelijk zal zijn |
|
te moed: tegemoet |
76 |
In: Als, Indien |
|
't [...] niet verhoedt: het toestaat |
77 |
weer: opnieuw (vgl. de annotatie bij r. 71) |
78 |
En spaar ons, hondert jaar, gesond: vgl. r. 2 |
|
|