| |
| |
| |
[307] Dankdicht, aan Kornelis Sladus, regeerder der Latynsche schoolen, aan d'oude syde (p. 514)
toelichting |
Cornelis Sladus (1599-1678) was sinds 1628 rector van de Latijnse school aan de Oude Zijde, gevestigd in de Koestraat (nnbw ix, 1037-1038). Six dankt hem (in een Pindarische ode met vier triaden) voor het onderwijs dat hij van hem gekregen heeft. Het gedicht zal dateren van ongeveer 1655 (vgl. r. 15-18). Het staat op p. 382-387 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
1 |
elk behaagelyke maaght: maagd die ieder bekoort. De traditionele dichterlijke aanroeping geldt hier niet Apollo of een muze, maar het Geheugen, Memoria. Ripa, 1644, p. 139 omschrijft haar als ‘Een Vrouwe van middelbaer Ouder, hebbende op 't hoofd een bagge of een kofferken vol juweelen, [...]’ (vgl. r. 2-4 hieronder). ‘memoria grata. Danckbaere Geheughnisse van de ontfangene Weldaeden’ wordt door Ripa op dezelfde pagina omschreven als ‘Een aengenaeme Ionge Dochter, die gekroont is met een tack vol Geneverbeesien, [...]’ (vgl. r. 5-6 hieronder). Voor de jenevertak geeft Ripa drie redenen: hij bederft niet (dankbare herinnering blijft bestaan), hij blijft groen (dankbare herinnering blijft hetzelfde) en ‘De derde reeden is, dat dese beesien, gedistilleert met andere kruyden, de Memorie stercken, [...]’. |
2 |
In 't rypste van u lentprieelen: dwz. Aan het einde van uw jeugd, aan het begin van uw rijpe jaren |
4 |
baggen: edelstenen (wnt ii, i, 862, vgl. hetzelfde woord in bovenstaande omschrijving van Ripa) |
6 |
Staagh: Aanhoudend, Steeds |
7 |
Gods nichte: Denkt Six hier aan Mnemosyne, de godin van de herinnering en het geheugen en de moeder van de muzen? Van welke godheid precies zij de vrouwelijke verwant is (vgl. wnt ix, 1930-1931, nicht), is mij niet duidelijk. |
8 |
Doch: Toch |
9-10 |
Brengh ... dichten: Geef mij, Memoria, het dankdicht in dat ik al lang geleden heb toegezegd te maken |
11-12 |
die ... lichten: die u, mijn geheugen, als lichtend voorbeeld voorging op de weg die de wijzen gaan |
13-14 |
De dichter ... dekken: Bedoelt Six dat hij, de dichter, zich uit schaamte de hoed in de ogen trekt? Of is deze passage te vergelijken met een passage in gedicht no. [468] (r. 87)? Daar heeft Six kennelijk het oog op een gebruik van dichters: bij het dichten dekte men zich het hoofd of de ogen. Het gebruik kan samenhangen met de concentratie die dichten vergt, maar misschien ook met (Antieke?) opvattingen over het geïnspireerd dichterschap. |
15-16 |
Wyl ... lekken: Nu twintig jaren (van verplichting, vgl. r. 17-18) in de stroom van alle dingen die op kwalijke wijze in vergetelheid raken, uit zijn geheugen weglekken |
17-18 |
Sints ... Gewikkelt: Sinds de tijd dat hij tot grote dankbaarheid verplicht was geraakt. De leerlingen waren bij het verlaten van de Latijn- |
| |
| |
|
se school ongeveer 15 jaar oud (vgl. Fortgens, 1958, p. 9-10). Six zal rond 1635 de school verlaten hebben en dit gedicht zal dus dateren van ongeveer 1655. |
18 |
voor 's Latyners lesse: voor de hem gegeven Latijnse les |
19 |
Ses herfsten: Zes (in de herfst aanvangende) leerjaren lang |
20 |
synen meester, en meestresse: dwz. Cornelis Sladus en zijn eerste vrouw Gertrude Ambrose (in 1625 getrouwd, nnbw ix, 1038) |
21 |
voor ons lei: voor ons opdiende. De leerlingen bleven dus over. |
22 |
Doch woeker kan de breuk uitvaagen: Maar de misstap (van de nalatigheid) kan worden uitgewist met woeker (dwz. door veel meer dankbaarheid te tonen dan aanvankelijk nodig zou zijn geweest) (vgl. wnt iii, i, 1306) |
23 |
Een golf verrolt een dwarsen kei: metaforisch voor: Een niet-nagekomen verplichting kan later worden nagekomen, maar dan wel met een groter blijk van dankbaarheid. |
24 |
Zoo kan: Dus zal ... kunnen |
25 |
begeeren: eisen |
26 |
voor weldaadigh goed: als dank voor ondervonden weldaden |
30 |
Voor den leenheer van de rest: Voor de leenheer die hun het overige te leen heeft gegeven |
31 |
Wat: Waarom ... dan |
31-32 |
siende Maakte: ‘het licht deed zien’, onderwees |
32 |
spaaren: onthouden |
|
eerst, en lest: dwz. vroeg en laat, ooit |
33 |
Glansen: De lichtstraaltjes |
34 |
Licht gestarnte maar de maan: Voor die maan slechts lichte sterren (?) |
35 |
dit: dit flauwe licht (nl. dit dichtwerk van mij) |
36 |
Onverhoopte kindren: Kinderen waarop men niet had durven hopen (wnt x, 2108, deze plaats) |
38 |
hooft van Helikon: heerser (Apollo) op die Helikon, die dichterberg |
39 |
Prins van Aganippes maagen: leider van de maagdelijke Aganippedes (zoals de muzen wel werden genoemd naar de bron Aganippe aan de voet van de Helikon). Six gebruikt maagh ook elders (eveneens in rijmpositie) in de betekenis ‘maagd’ (vgl. bijvoorbeeld gedicht no. [126], r. 19) |
40 |
Op ... neergeslaagen: Die vroeger omwille van de non Agneta als geestelijke maagden op heuvels waren gevestigd. Six doelt op het oude (hooggelegen?) Agnietenklooster, maar wat betreft de naam lijkt hij zich hier te vergissen. De Latijnse school aan de Oude Zijde was niet gevestigd in het Agnietenklooster, maar in de kapel van het nabijgelegen voormalige Bethaniënklooster. Six lijkt de twee in elkanders nabijheid gelegen kloosters, die in zijn tijd al grotendeels verbouwd en verdwenen waren, te verwarren (vgl. d'Ailly, 1963, p. 121-122 en p. 139-142). |
42-43 |
Van ... schoolen: (En) die door toedoen van ‘Metselaars’ nu aan de Oude Zijde als het ware negen scholen zijn voor de kinderen. De negen muzen zijn dus als het ware negen ‘scholen’ binnen de nu gevestigde Latijnse school van Sladus. Deze wijziging kan aan Metselaars worden toegeschreven omdat de Engelsman Matthew Slade enige tijd als metselaar had gewerkt voordat hij in 1598 als rector van de school |
| |
| |
|
aan de Oude Zijde werd aangesteld. Met Metselaars doelt Six dus op Cornelis Sladus en zijn vader Matthaeus Sladus (1569-1628) (vgl. Burger, 1931, met name p. 306 en p. 309). |
44-45 |
lekkerny [...] van vioolen: Blijkens geschonken en -tuit zal Six hier bedoelen ‘zoete violensiroop’, een zacht kindermedicijn (tegen borstkwalen), dat vanwege zijn heerlijke smaak ook wel als een lekkere drank gebruikt werd (wnt xxi, 951). Behalve ‘heilzaam’ was Sladus' onderwijs dus ook heerlijk. |
45 |
naarstigh: met zoveel inzet |
46 |
En Ausons, en Argivisch kruid: En lekkerny met Latijnse en Griekse kruiderij. Ausonia is een oude benaming voor het huidige Italië. De Argivi zijn de inwoners van Argos (de Peloponnesus). |
47 |
Ontsachlik heiligh: Op hoogverheven wijze heilzaam (vgl. wnt x, 2054) |
|
geschonken: ‘toegediend’ |
48 |
een kristlyne seedentuit: een kristalheldere drinktuit van levenswijsheid. Het beeld roept een glazen tuitkan (of zuigfles?) voor siroop op. De metaforiek staat voor de helderheid en levenswijsheid van Sladus' vormende onderwijs. |
49 |
mach pronken: het kan winnen in luister |
50 |
schaamrig: op schaamte wijzend (wnt xiv, 246, deze plaats) |
52 |
Wyl: Toen |
53 |
Dan: En vervolgens |
|
een weelige aarde: metaforisch voor: de wèl leergierige leerlingen |
55 |
Van luiheits krakken: Door de (domme) duiven van mijn luiheid (wnt viii, i, 63, deze plaats) |
56 |
Dat sluit nu recht myn dwaasen mond: Dat maakt dat ik nu terecht mijn dwaze mond houdt |
57 |
By: In het gezelschap van |
|
dikwils: met de implicatie: ‘maar ik houd mijn mond niet eens altijd’ |
58 |
baar: breng ... voort |
59 |
Wat anderhalvevoetsche woorden: Enkele woorden van anderhalve voet lengte, zo pocherig lang (vgl. Horatius' ‘sesquipedalia verba’ in zijn Ars poetica, 97) |
60 |
proodsche buiken van een kan: blufferig dikdoen zonder inhoud (met een verwijzing naar de siroop waarmee de goede leerlingen zich voldronken, r. 44-49?). Het bijvoeglijk naamwoord is niet in het wnt opgenomen (vgl. protsen, wnt xii, ii, 4540-4541), wèl in Kiliaan, 1599: ‘Prootsch. Strenuus, acer, magnanimus, fastosus, superbus, gal. preux.’ |
61 |
bekoorden: zouden bevallen (dit in tegenstelling tot de conclusie uit de eerste Teegenkeer, r. 24) |
62 |
zy te leedigh: mag dan te weinig behelzen (vgl. het in r. 60 omschreven gebrek aan inhoud) |
63 |
meiningh: bedoeling (vgl. Ut desint vires, tamen est laudanda voluntas; Ovidius, Ex Ponto iii, iv, 79: ‘al ontbreekt de kracht, de goede wil verdient lof’) |
64-68 |
Of wilt ghy [...] Rooijen: Wilt u soms ... afrukken |
|
den appel steedigh: de appel vol plekken (wnt xv, 922), metaforisch voor: dit dichtstuk met al zijn onvolkomenheden |
| |
| |
65-67 |
Waar ... geschendt: In de tijd dat de vers ontloken blaadjes en de bloesems, onbeschut tegen de (nog winterse) noordenwind, gauw geschonden worden. Six vraagt zich dus af of Sladus dit allerprilste beginnetje van een onvolkomen dichtstukje al volledig zou willen afwijzen en gaat er in zijn retorische vraag vanuit dat zijn vroegere leermeester dat wel niet zal willen doen. |
69 |
Hem: nl. den appel |
|
d'andre: de rest van de |
70 |
ype wissen: iepetwijgjes |
71 |
Rooit hem die verdrietigh leeft: Help een teleurstellende tobber juist op de goede weg! Dit Rooit in een woordspel met Rooijen, r. 68 (vgl. wnt xiii, 1248 en xix, 1453)(?) |
72-74 |
Grooten ... geeft: Iemand die rijk is (hier: aan dichterlijke gaven) kan heel wat geven, maar men is (in het algemeen) dankbaarder voor de geschenken van iemand die alles geeft wat hij heeft, dan tegenover degene die per saldo meer geeft (omdat hij nu eenmaal veel rijker is), maar niet alles wat hij heeft. |
75 |
Och had ik: Ach, had ik maar ... |
76 |
Vergeefs: Zonder dat het mij ten goede kwam |
|
van Febus: van Phoebus Apollo, van de zon |
77 |
kolven, aan de paal: een variant van het colfspel, waarbij men de bal tegen een als doel opgezet paaltje moest slaan (Van Hengel, 1982, p. 28) |
78 |
my laate slaapgardynen: mijn nog laat gesloten bedgordijnen |
79-82 |
Zoo ... lauwerfranje: Dan had, indien ik roem had willen oogsten, het zwaard mij geen lauweren hebben behoeven te bezorgen als ik dan ter zee of te land in het gevolg van het strijdbare Oranje zou moeten gaan strijden |
83 |
uw vrye kunst: dwz. het door u onderwezen zoveel verhevener dichterschap |
85-86 |
En [...] iegliks gunst [...] mywaarts keeren: En die kransen zouden maken dat iedereen ... mij zijn welgevallen zou laten blijken. Als Six adel zou willen verwerven, zou hij die nu met het zwaard moeten winnen. Zijn onvolkomen dichtkunst kan hem niet adelen, verzucht hij. |
87 |
uw heilge lettergaaf: de invloed van uw heilzame onderricht in de letteren |
88-90 |
Bikkers ... Renst: mensen als Andries Bicker, Anthony Oetgens van Waveren, Pieter Hasselaar, Simon van Hoorn, Cornelis, de zoon van Jacob de Graeff en Lambert, de zoon van Hendrick Reynst (allen bekende raadsleden, genoemd in Elias, Vroedschap i) |
90 |
bewaaren: beheren |
91 |
Het is uw leer: Het komt door uw onderricht |
|
Koop van Groen: Samuel Coop à Groen (...-1686), in 1651 uit Westzaan (waar hij vanaf 1640 had gestaan) beroepen in Amsterdam en daar op 12 november van dat jaar bevestigd (Croese, 1792, p. 72) |
92 |
Roehof: Abraham Roehoff (...-1682), eveneens in 1651 beroepen in Amsterdam (uit Ilpendam, waar hij vanaf 1643 had gestaan) en op 7 mei 1651 in Amsterdam bevestigd (Croese, 1792, p. 71) |
|
de kooren: in de kerkkoren, in de kerk |
94 |
en andre, op hooger spooren: en nog anderen, die nog hoger geschoeid gaan. Ik weet niet op wie Six hier doelt. |
| |
| |
95 |
Waar neeven: Bij welke arbeid van u (vat het beeld op van Sladus als leerbewerker) |
95-96 |
my [...] Vervaarde: ik bang was voor |
96 |
kletse: een slag, een mep (wnt vii, ii, 3920, deze plaats) |
|
straame: een striem (wnt xv, 2053) |
97 |
Daar: Terwijl |
|
sy: nl. de genoemde goede leerlingen |
|
die vreesden met gemak: die garde, en plak met gemak vreesden (ze behoefden er niet bang voor te zijn) |
98 |
Uit lust, om 's deughds beminden naame: Omdat zij een aandrift voelden om de geliefde naam te verwerven deugdzaam te zijn (vgl. Horatius, Epist. i, xvi, 52-53) |
99 |
arme: armzalige |
100 |
schacht: schrijfpen |
101 |
het voeder: inhoud, ‘stof’ (vgl. r. 62). Six (r. 102) zou wel uitdrukking willen geven aan zijn dankbaarheid, maar hij mist daartoe een met voeder gevulde pen. |
103 |
het noodlot speelt er onder: de lotsbestemming is hier de achtergrond van |
104 |
een: één |
104-105 |
van Dry paar Sixen: onder zes jongens Six. Kennelijk waren dus ook Six' broers Joost, Jacob, Isaac, Abraham en Willem bij Sladus op school geweest. |
105 |
tot een wonder: als wonderlijke uitzondering. Six bedoelt: het was kennelijk niet voorbehouden aan de Sixen om geleerd te worden: ik zou een vreemde uitzondering zijn geweest (dit als verklaring bij r. 103). |
106 |
En uw lofsangh: En tot uw lof en eer |
|
zyn een man: een man zijn geworden |
107 |
braaf: voortreffelijk, groots |
108 |
Daar sy: Terwijl zij (allemaal) |
110 |
Jongens, leen Apol uw oor: dwz. ‘Huidige (of latere) leerlingen van Sladus, luister naar die Apollo!’ |
111 |
Kom zoo schraalen dank te voor: Voorkom, dat uw blijk van dankbaarheid zo schraal zal zijn (als 't mijne) |
113 |
omgeherkte: dwz. voor die ‘ontvangst’ ideaal gereedgemaakte |
114 |
langt: voortbrengt, geeft |
115 |
woeker, hondertfout: honderdvoudige winst |
|
voor bakkers: dwz. in de vorm van graan |
116 |
wien: hij, bij wie (dan) |
|
geleegentheit, en goed: zijn positie en bezit |
117 |
Van staat, of schat: In de vorm van aanzien en geld |
118 |
gevoeligh: dwz. aangedaan (door gevoelens van dankbaarheid) |
119 |
Den ploegh, en saaijer: De ploeger en zaaier |
120 |
eer: eerbewijs |
121 |
tucht: beschaving (wnt xvii, ii, 3639) |
122 |
deftig: waardig |
123 |
goud: dwz. gouden kronen |
124 |
Liet my Jupyns gelukkigh vat: Als het vat waaruit Jupiter het gunstig lot giet, voor mij ... had laten (Jupiter kan uit twee vaten gieten: geluk en ongeluk) |
| |
| |
126-128 |
De ... opgebouwt: Dan zou de grote Macedoniër niet als enige de geboortegrond van zijn leermeester hebben uitgebreid en (weder)opgebouwd. Alexander de Grote liet de door zijn vader Philippus verwoeste stad Stagira fraai herbouwen uit eerbied voor zijn (Alexanders) leermeester Aristoteles, die in Stagira geboren was (Plutarchus, Alexandros vii, 2). |
129-131 |
En ... verhoolen: En dan had Alexander niet als enige een gebied zo groot als een halve wereld bevolen hem te gehoorzamen om al de in de natuur verscholen kostelijkheden te zoeken. Alexander zou duizenden mensen opdracht hebben gegeven uit Azië en Griekenland materiaal voor Aristoteles' natuuronderzoekingen bijeen te brengen (Plinius, Naturalis historia viii, xvii, 43-44). |
132 |
zoo ik Aristotles waar: als ik Aristoteles zou zijn |
133 |
Ik zou myn Plato: Dan zou ik mijn leermeester Plato |
134 |
een albast altaar: Aristoteles zou voor Plato een altaar met inscriptie hebben opgericht. Het enigszins obscure verhaal gaat terug op een Vita Aristotelis van Ammonius Saccas, een Alexandrijns geleerde uit de derde eeuw na Chr. (Ammonius, 1621, p. 8 en vgl. p. 22 en p. 106-109 aldaar). |
135 |
lofryk: dwz. met een Plato zeer lovende inscriptie |
|
een stempel: een drevel of beitel (vgl. wnt xv, 1424) |
136 |
Dankgodinnen: Charites, Gratiën. De drie Gratiën (Eufrosyne, Aglaia en Thaleia) werden ook door Pindarus in enkele van zijn oden aangeroepen. Mogelijk sluit Six (die de Gratiën hier vooral ziet als godinnen van de dankbaarheid) zich in deze Pindarische ode bij dat voorbeeld aan (vgl. bijvoorbeeld Pindarus' Olympische ode xiv, 1-5 en Pythische ode ix, 1-4). |
139 |
eerbiede: vereer |
140-143 |
Gun ... 't waaterpaard: Gun mij dat ik blanke ivoren scepters heb, met een ooievaar erbovenop, die in de haven van Caïro het nijlpaard onderdrukken. Six bedoelt: ‘Geef mij dat ik mijn ondankbaarheid kan intomen en vernietigen’, maar deze bedoeling kan alleen begrijpelijk worden voor de lezer die zijn toespeling herkent. In Hadrianus Junius' bundel Emblemata van 1565 (Junius, 1565) is op p. 23 Emblema xvii opgenomen. De pictura laat een nijlpaard zien met op zijn rug een verticaal opgestelde scepter. Bovenop die scepter rust op één poot een ooievaar. De voorstelling is geplaatst tegen een achtergrond van een haven met een vuurbaak (door Six, kennelijk in verband met het nijlpaard, geïnterpreteerd als de haaven Van Alkairo). Boven de afbeelding is het motto geplaatst: ‘Coërcenda & exstirpanda impietas’ (‘Gebrek aan verschuldigde eerbied moet bedwongen en vernietigd worden’). De scepter wordt in verband gebracht met het bedwingende en de ooievaar met het vernietigende aspect. Het nijlpaard staat voor de impietas. De beeldelementen zijn door Junius ontleend aan de Hieroglyphica van Horapollo (Henkel-Schöne, 1976, 677). Uit de context blijkt dat Six impietas hier zal hebben geïnterpreteerd als ‘ondankbaarheid’, als ‘onvermogen om je weldoener een gevoel van voldoening te geven’. Blijkens het metrum is Alkairo hier drielettergrepig; waaterpaard is een verhollandsing van hippopotamus. |
| |
| |
Afb. 4. Hadrianus Junius, Emblemata (1565)
| |
| |
144-146 |
Weer [...] Ver van my: Weer ... van mij af, ver weg ... (de Dankgodinnen worden hier nog steeds aangesproken) |
144-145 |
Alekto ... ondankbaarheen: de ondankbaarheid van Alecto, Tisiphone en Megara (de drie Furiën, hier gezien als ‘ondankbaarheidsgodinnen’ tegenover de drie Dankgodinnen) |
146 |
na Plutoos throone: naar de hel. De Furiën zetelen rond de troon van de onderwereldgod Pluto. |
147 |
myn lynen outersteen: mijn altaarsteen van oude lappen (in contrast met r. 134-135). Six bedoelt zijn gedicht dat op papier (uit lompen) is geschreven (wnt viii, ii, 2361, deze plaats). |
|
|