| |
[306] Teegen 't lasterschrift op Gerrit Brand (p. 510)
toelichting |
De dag na P.C. Hoofts begrafenis in de Nieuwe Kerk (27 mei 1647) vond er in de Amsterdamse schouwburg een opvoering van zijn Geeraardt van Velsen plaats, voorafgegaan door de voordracht van een lijkrede door de befaamde acteur Adam Karels van Germez. Die lijkrede was geschreven door de jonge dichter Geeraert Brandt. Zij was, zonder dat dat expliciet vermeld werd, een zeer getrouwe navolging van de Oraison funèbre die Jacques Davy du Perron (1556-1618) had vervaardigd bij het overlijden van Pierre de Ronsard in 1585. Mogelijk ging Brandt er van uit, dat de toehoorders zijn bron zouden herkennen en in zijn imitatie een huldeblijk aan Hooft (als een Hollandse Ronsard) zouden willen zien, maar dit bleek niet voor alle toehoorders op te gaan. Er verscheen een venijnig, anoniem pamflet Aen den |
| |
| |
|
onbeschaemden letter-dief Gerrit Brandt (ub Gent, Meulman 2897, voor het eerst heruitgegeven door Unger, 1890 en ook opgenomen in Leendertz, 1932, p. 65-67), dat hem in krasse bewoordingen beschuldigde van plagiaat. Op dat pamflet volgden twee schriftelijke reacties: een pamflet Aen De Beuling-Stoppers Die Malkander Beklappen van een ongenoemde verdediger van Brandt (in Leendertz, 1932, p. 70-71; het originele pamflet ter kb, signatuur 504 b 119) en het hier behandelde gedicht van Six van Chandelier, dat waarschijnlijk ook in pamfletvorm is verschenen, al lijkt van die versie geen exemplaar bewaard te zijn gebleven. |
|
In zijn uitgave van Brandts Leeven van P.C. Hooft en de lijkrede gaat Matthes (Matthes, 1874) uitvoerig in op de plagiaat-kwestie en komt, na een vergelijking van Du Perrons Oraison met Brandts Lykreeden (door hem naast elkaar uitgegeven), tot de slotsom dat Brandt inderdaad heeft geplagieerd, al is zijn argumentatie daarbij niet volkomen overtuigend. Hij drukt Six' gedicht in zijn geheel af ‘niet omdat het hem gelukt is, Brandt van diefstal vrij te pleiten, maar omdat het minder bekend en in den bundel van 's mans zeldzame Poësy verscholen is. Gelijk men zien zal, is het streven van den advokaat, te betoogen, dat hetgeen Brandt deed, niet ongeoorloofd, ja zelfs verdienstelijk was, dat iedereen stal en dat het zonder dat niet ging’ (Matthes, 1874, p. xii-xix). Inderdaad gaat de argumentatie in Six' gedicht (en ook die in het gedicht Aen De Beuling-Stoppers) uit van de toenmalige praktijk van de literaire ‘diefstal’, of, zo men wil, van de creatieve imitatio. Het gedicht staat op p. 378-381 van Six' Poësy. Vergelijk voor de relatie tussen Six en Brandt ook de gedichten no. [17] en no. [18]. |
|
annotatie |
|
|
2 |
bassende: blaffend |
3 |
een geest: een begenadigd literator |
4 |
En op de snaatertongh te dryven: En hem over de kletsende tong te laten gaan |
5 |
't [...] hoofd: dwz. het ... volk, de ... massa |
7 |
Wat: Wat voor een |
|
wyse dooren: waanwijze gekken (wnt iii, ii, 2907-2908) |
8 |
nydigaard: afgunstige kwaadspreker (nevengeschikt aan helsch serpent) |
9 |
smuil: smoel, muil (wnt xiv, 2222, deze plaats) |
10 |
fraaijen: edele, verheven |
14 |
reedeneeringhs staaciprint: in retorisch proza vervat staatsieportret |
16 |
't nieuw toonneel: de in 1637 gebouwde nieuwe schouwburg aan de Keizersgracht |
17 |
snapt: babbelt, kletst |
19 |
Ontnoomen: Ontleend |
|
dies: om die reden |
|
schelden: gescheld |
20 |
van vrunden self: zelfs wel van vrienden |
21 |
Of sprak by: Sprak hij soms |
|
vaats: zouteloos, zonder pit (wnt xviii, iii, deze plaats) |
| |
| |
22-23 |
Of ... mengen: Reeg hij de kralen soms niet goed tot een snoer, waarbij zich de kleuren van bloemen samenvoegden tot een geheel |
24 |
's Bischops geest: de geest van Jacques Davy du Perron, bisschop van Évreux |
|
besprengen: ‘bestralen met hun weerschijn’ (vgl. wnt ii, ii, 2087-2088) |
25 |
van sin: naar de geest |
26 |
wat al: hoeveel |
28 |
Selfstandight by: ‘Bereidt hij tot een eigen schotel’ |
31 |
gesooden: gekookt |
32 |
ouders: metaforisch voor: grote literaire voorgangers |
|
geslacht: nakomelingen |
33 |
jonger: toen zij jonger waren |
34 |
gelept: met kleine teugjes ingeslikt (wnt viii, i, 1600, deze plaats) |
35 |
Dat Palaton Homeer penceele: Palaton mag een schilderij van Homerus maken. Deze kunstenaar schilderde eens een brakende Homerus in een groep van literaire navolgers die zijn braaksel opslurpten. De anecdote gaat terug op Aelianus' Varia historia xiii, xxii, maar die spelt de naam Γαλάτων (‘Galaton’). Gaat Palaton terug op een verkeerde lezing Παλάτων in Six' bron? |
37 |
Pieerisch sap: Dichterlijk nat. Pieria is een landstreek in Thessalia, waaraan de Muzen een van hun bijnamen (Pierides) ontleenden. Het Pieerisch sap is dus vergelijkbaar met het vocht uit de dichterbron. |
38 |
Voor: Als gold het |
39 |
Meonie: Maeonia (Lydia) werd beschouwd als het stamland van de dichtkunst, omdat Homerus er geboren zou zijn. De Muzen heetten ook ‘Maeonides’. |
40 |
zoo weinigh d'eerste, als leste: evenmin de eerste als de laatste. Er waren zeven steden die zich erop beroemden de geboortestad van Homerus te zijn. |
41 |
Hy die: nl. Apollo, god van de dichtkunst, die |
|
een palm: Apollo's moeder Leto zou tegen een palmboom hebben geleund toen zij Apollo en Artemis baarde op het eiland Delos (het verhaal gaat terug op de Homerische Hymne op Apollo, 14-18) |
42 |
vondt: was uitvinder van |
43 |
Verheerlykt: Die daarna tot groter faam is gebracht |
44 |
Linus: een vermaarde zanger, evenals Orpheus voorgesteld als een zoon van Apollo |
45-46 |
van ... een: van Amphion, die met zijn lier stenen in beweging bracht en zo het ‘zevenpoortige’ Thebe bouwde (vgl. Odyssee xi, 260-265) |
48 |
Met 's hellenstreelers cyterblaaden: Met (Met de metriek van?) de citerpoëzie van de ‘susser van de hel’ (?). Misschien doelt Six hier op de voor-Homerische mythische dichter Musaeus, die wel is aangemerkt als de uitvinder van de hexameter. Volgens Aeneis vi, 667 had hij, als belangrijk poëet, een bijzondere plaats in de onderwereld. In Six' tijd is een laat-Griekse Musaeus, de dichter van een klein epos over Hero en Leander, wel met de oude Musaeus verward. Scaliger stelde Hero en Leander boven Homerus' werken (vgl. Meter, 1984, p. 83 en vgl. ook gedicht no. [10], r. 4). |
49 |
ontstak: deed ... opgloeien |
| |
| |
50 |
Mantnaner vaars: dichtwerk van Vergilius (in Mantua geboren) |
51 |
doet Theokryt verschynen: introduceert de bucolische poëzie van Theocritus |
52 |
harders van Latynen: Romeinse herders (Six doelt op Vergilius' Eclogae) |
53 |
Waar: Als |
54 |
Zeno: de filosoof Zeno uit Sidon, bij wie Cicero in Athene heeft gestudeerd |
55 |
De Padneeser: De in Padua geboren Livius |
56 |
Van Romulus: dwz. Van het Romeinse rijk en zijn stichter |
|
met melk: dwz. in een melkachtige stijl. Quintilianus karakteriseert Livius' stijl als een ‘melkachtige overvloed’ (lactea ubertas, vgl. Institutio oratoria x, i, 32) en op dat oordeel zal Six hebben willen toespelen. |
57 |
versilvrende is: in zilveren stijl optekent |
58 |
Megalopolis: de geschiedschrijver Polybius uit Megalopolis |
60 |
syn rol: zijn boekrol |
|
te leemen: te plakken, tussen te voegen |
61 |
Vlooght ghy ooit: Hebt u ooit (als een bijtje) gevlogen. Het beeld van de dichter als een bijtje dat vliegt van bloem tot bloem en overal wat van zijn gading meevoert, gaat terug op Horatius' Ode iv, ii, 27-32. Six richt zich hier nog steeds tot de honden (r. 1). |
62 |
Cekrops: de eerste vorst van Attica (de ‘hoven van Cecrops’ zijn de Griekse letteren) |
|
Remus blom: de Romeinse poëzie |
64 |
opgevulde vaten: volle vaten (gebruikt als bijenkorf of als honingvat) |
65 |
een ton: vgl. vaten |
66 |
Flakkus, of Anakreon: de Romein Horatius, of de Griek Anacreon |
67 |
Quiris: Rome (vgl. ‘Quirites’ als oude benaming voor: Romeinen) |
|
Miceenen: Mycene, dwz. Griekenland |
68 |
de byeteenen: uit tenen gevlochten bijenkorven |
69 |
Zoo: Op die wijze (ook) |
|
ongemeine: buitengewone, bijzondere |
70 |
De selfden, en 't gevolgh ontrooft: Ontleend aan de bovengenoemden en hun navolgers |
71 |
Die Pieter Fenix: nl. Pierre de Ronsard |
73 |
paaren schoon: combineren prachtig |
74 |
parlen: parels |
76 |
Geschoeit op eenerhande leesten: dwz. In een lijkrede die bij beiden eenzelfde stramien volgt |
77-78 |
Waar ... geteelt: (geesten,) Waartussen bijna even weinig verschil bestaat als tussen in Frankrijk en in Holland gekweekte bomen. Uit dit Franse en Hollandse hout zijn als het ware de leesten voor beide lijkredes gesneden. |
79 |
Zuilichem: Huygens. Brandt heeft de eerste uitgave van zijn lijkrede opgedragen aan Huygens (Knuttel 5525, 1647). |
80 |
wikkende: als zij u afwegen |
|
den pondel: de weegschaal (wnt xii, ii, 3271, deze plaats) |
81 |
Van reednen: Van argumenten |
81-82 |
met ... waarheits: tegen dit gedicht van mij, dat weliswaar niet veel om het lijf heeft, maar vol van waarheid is |
82 |
vinden: zullen bevinden (U lastraars, r. 80 is hierbij object) |
| |
| |
83 |
twee Poëeten: naast Brandt ook Du Perron, die volgens het pamflet ‘vermaledijde Boecken’ zou hebben geschreven |
84 |
Bedekt: nl. Anoniem |
|
oopen: in het openbaar |
|
gebeeten: vgl. het beeld van de honden (r. 1) |
85 |
Gelyk: Alsof u ... was |
|
hen: hun (vgl. wnt vi, 1316) |
86 |
op het hof: op de gerechtsplaats (van het Hof van Holland) |
87 |
Vaar voort vry: Ga gerust door |
|
Torquaat: Brandts treurspel De Veinzende Torquatus (1645), in het pamflet spottend ‘Torquant’, het dolle kuycken' genoemd. De opvoering ervan zou Brandts vader veel geld gekost hebben, beweert de pamflettist. |
|
schellen: schelden |
89 |
Gekroont van Baarles baakelaar: Als men door Barlaeus met een lauwer bekroond is. Bedoelt Six een gunstig oordeel van Van Baerle over het treurspel, of vooral over de lijkrede (vgl. reedenaar in de volgende regel)? Barlaeus schreef een lofdicht op Brandts Torquatus (vgl. Brandt, 1645, fol. (*2) verso). Brandt, min of meer zijn protégé, werd later zijn schoonzoon. |
90 |
Ook Vondel prees den reedenaar: Vondel zou zich, bij het verlaten van de schouwburg, zeer lovend over de lijkrede hebben uitgelaten. Zijn oordeel is geciteerd in Anslo's gedicht Op de Lykreden over Den Drost (afgedrukt achter de eerste uitgave van de lijkrede, Knuttel 5525, p. 31-32 en ook opgenomen in Leendertz, 1932, p. 63-65). |
91 |
derft: durft ... het aan |
|
trotse lichten: verheven geesten |
94 |
juweelen had gevischt: dwz. aan Du Perron had ontleend. De lasteraars zouden dan immers hebben gesuggereerd dat Vondel en Barlaeus de Oraison niet kenden. |
95 |
lydt: verdraagt |
96 |
Dan: Anders dan |
98 |
van steelen vry: dwz. in een geheel oorspronkelijk werk |
100 |
als dit beginsel: zoals dit probeersel (uw hekeldicht) is |
101 |
Muidens son: Hooft |
102 |
zoo een geest: nl. een geheel oorspronkelijk èn geestrijk werk |
|
als niemand kon: als niemand vóór u ooit vermocht |
103 |
Zoo werd de gryse spreuk gebrooken: Dan zou de oude wijsheid weerlegd worden. Ik kan deze spreuk niet nader thuisbrengen. |
104 |
is gesprooken: dwz. is al eens gezegd |
105 |
Bomvaaten: Hol klinkende vaten, leeghoofdige schreeuwers (wnt iii, i, 336, deze plaats) |
106 |
op een styl: tegen een richel |
109-110 |
maar ... sonnetuin: maar om wiens kruin gij weldra het ‘gewas van de zonnegod’ (de lauwer van Apollo) zult zien pronken als een kroon |
111 |
't glomme kooren: op het gloeiende korreltje (wnt v, 143, deze plaats, vgl. vii, ii, 5606), als beeld voor de jonge dichter Brandt |
113 |
trant: voortgang (vgl. wnt xvii, i, 2039, deze plaats) |
115 |
schaamen: terughoudendheid |
117 |
gebrandmerkt: ook in de zin van: ‘door Brandt gemerkt’ |
|
|