11 |
men: dat men |
12-13 |
Gods gemeent Verarmt: de arme leden van het kerkvolk |
|
in dryerleije spraaken: dat in drie talen gesplitst is, nl. in een Duitse (Nederduitse en Hoogduitse), een Waalse en een Engelse gereformeerde gemeente. Ik denk niet dat Six bedoelt dat deze splitsing een ‘verarming’ was. |
14 |
des stads oumannedaaken: het in 1601 gestichte stedelijke Oudemannenen -vrouwen-Gasthuis tussen de Oudezijds Achterburgwal en de Kloveniersburgwal, in de wandeling Oudemannenhuis geheten (vgl. nog de Oudemanhuispoort, d'Ailly, 1963, p. 108) |
15 |
Duitschen: Hoogduitse èn Nederduitse (vgl. r. 13)? |
16 |
sand: zond, deed toekomen |
19 |
Dat: 't leeven, dat |
|
ook: nl. evenals mijn vermogen |
20-21 |
Myn ... goeden: Aan de aarde laat ik mijn lichaam na, en aan mijn vrouw, mijn neef en aan u (nl. de in r. 6 en r. 12-16 genoemde begunstigden) de rest van mijn bezit. Het lyk wordt hier dus ook voorgesteld als goed, als aards bezit. |