annotatie |
|
|
2 |
Wyl: Nu |
|
't lentje: het lentetje van ons leven |
3-4 |
stukken Gaat vallen: dwz. zijn blaadjes begint te laten vallen (vgl. wnt xvi, 372, deze plaats) |
4 |
dat: wat |
|
te spaade spyt: wroeging geeft, als het al te laat is |
6 |
gaade slaan: waarnemen |
8 |
met: nog bij |
11 |
onse dagh: dwz. ons leven |
|
gesonken, in de daalen: als die is nedergedaald, neergezonken (wnt iii, ii, 2186 en 2253) |
12 |
de doode zee: de zee des doods (hoewel de zon, in zee neergedaald, wèl verrijst) (vgl. voor dit beeld: Catullus' Carmen v, 4-6) |
13 |
werd: wordt |
|
tuiten: haarlokken (wnt xvii, ii, 3959), dwz. bladertakken |
14 |
Ontschooren: Afgeschoren (wnt x, 1954, deze plaats), Afgeknipt |
|
van de winterscheer: door het scheermes (de schaar) van de winter |
16 |
het: nl. het bosch |
|
schoone groente: mooi groen gebladerte |
17 |
ons bruine lokken: onze donkere lokken (wnt iii, i, 1666), in contrast met de tuiten (r. 13) |
19 |
Wy sien: Dan zullen wij ... zien |
|
dood is: dwz. achter ons ligt |
22 |
't gulde vlies: dwz. alle na te jagen rijkdommen (naar het door Jason en de Argonauten nagejaagde gulden vlies, wnt v, 1247) |
23 |
ons dienen van het groeijen: ons voordeel doen met de tijd van de groei, de jeugd |