| |
[264] Beklagh oover de dood van Jakob Holbeek, F. Kesseleer, en R. Pieterse, predikanten. Aan Katarina Jeheu (p. 447)
toelichting |
In december 1650 bereikte Six het overlijdensbericht van de Amsterdamse predikant Hollebeek, die op 30 november was overleden. Six was toen in Venetië en richtte een klaagdicht aan zijn grootmoeder van moederszijde Catharina Jeheu, waarin hij ook twee eerder overleden predikanten herdenkt. Het gedicht staat op p. 338-341 van zijn Poësy. |
| |
| |
annotatie |
|
|
titel |
Jakob Holbeek, F. Kesseleer En R. Pieterse: Jacobus Hollebeek (1593-30 november 1650), Friedrich Kessler, of Fridericus Kesslerus (...-15 september 1650) en Roelof Pietersz (of Petri) van Niedeck (1586-4 juni 1649), predikanten in Amsterdam (Vos, 1903, p. 379 en nnbw v, 497). Op het overlijden van Kessler en Pietersz had Six al twee treurdichten gedicht (no. [87] en no. [179]). Vgl. voor Hollebeek ook de annotatie bij gedicht no. [76]. |
3 |
de doodsche kies: dwz. de vermalende kracht van de dood |
7 |
in hen besat: heeft bezeten in hun persoon |
12 |
Dry kroonen: Drie (uit dat haar gevlochten ‘zilveren’) kransen |
|
saalge: in den Heer ontslapen |
15 |
een goed deel: een menigte |
17-18 |
Hoe ... ben: Hoe kan ik anders dan met al mijn oprechtheid u steunen in uw verdriet, aangezien ik u bezit en afkomst schuldig ben (dwz. aangezien ik als kleinzoon u die steun verschuldigd ben te geven) |
19 |
Om: Door |
20 |
Den rouw: Het verdriet over het verlies (dat alle de gemeente voelt) |
|
meest: bovenal |
22-24 |
Om [...] voort te planten: Gezonden, om ... te doen gedijen (Om sluit aan bij gesanten) |
22 |
wyngaardhof: vgl. Mattheüs 20:1-16 |
23 |
treflik tuigh: verheven getuigenis van het geloof, maar binnen de metaforiek ook: ‘behoorlijk tuindersgereedschap’ (wnt xvii, ii, 3726 en 3727) |
|
braave stof: edel gesproken woord (maar ook: goede grondstoffen) |
24 |
tot: naar ... toe |
25 |
hun uitverkoore telgen: hun wijngaardranken, die uitverkoren zijn (nl. de gelovigen) |
26 |
scherpe rot: schadelijke rat |
|
steeksche pier: worm die de vruchten aansteekt (wnt xv, 970) |
27 |
dicht van steekelvier: bedekt met vurige stekels |
29 |
volle beeken: vgl. hetzelfde woordspel in gedicht no. [76], r. 9. |
31 |
Als Heemel daauw, zoo soet, en eel: Zo heilzaam en edel als dauw van de hemel (bepaling bij volle beeken) |
32 |
den Nyldaauw: een bevloeiing als die van de Nijl (zo vruchtbaar) |
33 |
naarstigh: nauwgezet en ijverig |
34 |
Gesift: Gezeefd |
34-36 |
en ... bewaarde: dwz. en glassplinters geworpen buiten het gebied waarbinnen hij, als in een kas, zijn tuin zorgvuldig onderhield. Mijn interpretatie van Omstrooit, waarin (‘geworpen buiten het gebied, waarbinnen’) kan ik echter niet ondersteunen met een bewijsplaats uit het wnt. De glassplinters kunnen hier staan voor bepaalde schoonschijnende verlokkingen die de gemeente (de wijnstokken) zouden kunnen schaden. Mogelijk doelt Six op Pietersz' De Tranen Christi Kortelick In een Geestelicke Bedenckinge voorgestelt (1645). In dit ‘veel gelezen boekske klaagt hij verschrikkelijk over de afgoderij, waarzeggerij, bijgeloovigheid, meineedigheid, lasteringen, Godslasteringen, die men noch keert, noch weert; over de zonden der Hervormden: in de Kerk- |
| |
| |
|
gebouwen, nam. oneerbiedigheid jegens Gods Woord; haastigheid om weer de Kerk uit te komen; algemeene onheiligheid jegens de leer; voorts over: verstoring van den Godsdienst, door wapenhandel, koopen en verkoopen in de omgeving van het gebouw; over gastmalen, speelreizen, zich oppronken, herbergbezoek, dronkenschap, straatschenderij en dergelijke; over Romes driest optreden; - en over het dragen der mannen van lange hairen; - enz.’ Het werk was geschreven ‘By ongelegentheydt van het afbranden van de Nieuwe Kerck, den 11 Januarii 1645’ (Vos, 1903, p. 144 en p. 367). |
37 |
die Duitsch: die Duitser, nl. Friedrich Kessler, die in 1626 in Amsterdam was beroepen als ‘Predikant in de Hoogduitsche tale’. Vóór die tijd was hij predikant in Stolberg bij Aken geweest (Croese, 1792, p. 52-53 en Vos, 1903, p. 379). |
37-38 |
die tuschen beiden, Syn afscheid nam: dwz. wiens overlijden tussen dat van beide anderen viel |
38 |
die 't westen sach: die de West heeft gezien (die kan subject, maar ook object zijn). Kessler was in 1636 als predikant naar Brazilië vertrokken, maar was in 1643 in Amsterdam teruggekeerd (Croese, 1792, p. 52-53 en Vos, 1903, p. 309-310 en p. 379). |
39-40 |
plagh [...] te zyn: was |
40 |
't snoode onkruid af te scheiden: het valse onkruid te wieden (metaforisch voor: onrechtzinnigheid te bestrijden) |
41 |
Verlieten sy: Als zij ... (voor enige tijd) achter zich lieten |
42 |
Den gaarde van den druivestam: De wijngaard |
43 |
't Zy voor, of in den oeghst: Zowel vóór als in de wijnoogst (bedoelt Six: Zowel door de week als op zondag, of worden de wijnranken (de gelovigen) ‘geoogst’ bij hun overlijden en doelt Six op normale diensten en begrafenisdiensten?) |
43-44 |
zoo quam Hun hart: dan kwamen zij, welgemoed |
44 |
den arbeid wel versoeten: dwz. genieten van de rust na gedane arbeid |
45 |
schepten [...] wat aams, en nieuwe lusten: kwamen ... wat op adem en deden nieuwe energie op |
46 |
meedespraak: conversatie |
48 |
langs: onder(?) |
49 |
sloeght: slachtte |
|
biekt: bakte |
50-51 |
Verstaande [...] Seer stichtelyk: Tot het diepgelovige inzicht komend. Six' grootmoeder kwam met reden tot haar inzicht. Het bezoek van de drie Englen, voor wie zij ‘vee slachtte’ en koeken bakte, vertoonde immers een duidelijke overeenkomst met het bezoek van de drie ‘mannen’ aan Abraham en Sara te Mamre. Na gegeten te hebben voorspelden deze drie aan Abraham en Sara de verwoesting van Sodom en Gomorra (Genesis 18, met name 6-7). |
50 |
wyl 't hun honger lescht: terwijl hun honger erdoor werd weggenomen ('t zal verwijzen naar 't geslachte kalf en de gebakken koeken) |
51 |
hoe: dat |
52 |
haast: binnen afzienbare tijd |
|
richtvuur: het vuur van het Oordeel |
54 |
Herknaauwende: Terwijl we ... steeds heroverwegen (vgl. wnt vi, 623) |
|
soete: heilzame |
| |
| |
55 |
Niet dan godsaaligh: Volkomen godvruchtig (wnt v, 296-297) |
56 |
laaci: helaas! |
58 |
't Heemelsch huis: hun thuis in de hemel |
60 |
Het haair, en vel: chiastisch verbonden met respectievelijk trekke, en pluis en krabbe, en prik |
61 |
Wat lyf, en ziel ontfanght: dwz. Al wie geboren wordt |
62 |
neegenhondert jaar: nl. zo lang als Methusalem, die 969 jaar oud werd (Genesis 5:21) |
64 |
laat den tyd: laat het tijdelijke achter zich |
65 |
voor heen geschooven: door Gods hand (ons) voorgegaan (vgl. wnt xxii, i, 1584: Voorheenzenden) |
66 |
wat oord: welke plaats |
67 |
rechte: ware |
68 |
Met werken: Door zijn daden |
69 |
Zoo verre nu: Indien er nu |
70 |
Die swaare slagh verhief den slagh: Dan zou die zware slag de slag (van hun dood) nog verhevigen |
71 |
wyl: nu |
|
voorsach: (weer) heeft voorzien, dwz. door hun opvolgers heeft laten innemen |
72 |
met het leeven: dwz. nu er leven is, waarop men zich moet richten (in een verwijzing naar Mattheüs 8:22?) |
73-74 |
werd, met geen minder seegen, Gesien: rust zichtbaar en niet minder zegenrijk |
74-75 |
op ... Ruil: op de hoogverheven steunpilaar van elk van dezen: Wittewrongel, Leupenius en Rulaeus. Six bedoelt de predikanten Petrus Wittewrongel (1609-1662), Petrus Leupenius (1607-1670) en Henricus Rulaeus of Ruyl (1611-1680), in respectievelijk 1638, 1642 en 1640 in Amsterdam bevestigd (De Bie en Loosjes v, 1943, p. 764-765; nnbw iv, 1480-1481 en v, 622-623). |
77 |
u belust besonder: met name u, omdat u ernaar verlangt |
78 |
Wyl: Aangezien (sluit aan bij belust) |
|
uw looven winter: de winter van uw vermoeide leven (wnt viii, ii, 2762, deze plaats) |
79 |
t' aller tyd: altijd |
80 |
Hun offer: in een vergelijking met de geschenken van de drie wijzen uit het oosten |
|
met man van 't geestlik Oosten: met het manna, afkomstig uit het geestelijk oosten (het geestelijk voedsel van hun preek over de bijbel) |
81 |
Dat: nl. Dat offer |
|
haast: binnenkort |
82 |
Van Adria, by d'Yenaar: Teruggekeerd van de Adriatische zee (Venetië) bij de Amsterdammer (in Amsterdam) |
83 |
in 't nieuwe jaar: nl. het jaar 1651 |
84 |
dat, en meenigh jaar gedoogen: dat (nl. die stichting) en nog vele levensjaren vergunnen |
|
correctie |
Op p. 339 van de bundel van 1657 staat in r. 16 van dit gedicht en treurigh en in r. 35 als een kas. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in respectievelijk een treurigh en als in een kas. |
|
|