|
± 1302), is gezeten op een marmeren troon en draagt twee sleutels in de linkerhand. Wijs- en middelvinger van de rechterhand zijn voor de borst geheven in een zegenend gebaar. De afgesleten rechtervoet is vooruitgeplaatst en steekt uit buiten de rand van het voetstuk. |
2 |
van d'aarde, om hoogh, den vyfden schoen: dwz. vijf voet boven de aarde. Inderdaad is de troon geplaatst op een ongeveer 1.5 m hoog voetstuk. Een voet is een maataanduiding die schommelt tussen ca. 25 en 32 cm (wnt xxii, i, 361). De gelijkstelling van ‘voet’ en ‘schoen’ kan ik niet staven met een bewijsplaats uit het wnt (vgl. echter de Duitse maataanduiding ‘Schuh’). |
4 |
godsdienstigheit te doen: goddelijke eer te bewijzen |
5-6 |
Die ... hesweet: dwz. Die, doordat het volk hem (de voet) wegens zijn heiligheid kust, zoent en er kransjes (rozenkransen) langs schuift (vgl. Kiliaan, 1599: ‘schijven, schuyven’), vuil wordt, verhit raakt en met zweet bedekt wordt (de laatste drie werkwoorden in intransitief gebruik) |
7 |
foolen: knuffelen (wnt iii, iii, 4609, deze plaats) |
8 |
het vleisch: nl. het vlees van uw ‘gereikte voet’ |
|
versleet: is toch ... afgesleten |
9 |
Hoe! is se geen metaal?: Hé, die voet is toch van metaal! |
10 |
Wat ... gelekt?: Welke dingen zullen niet slijten door gebruikt te worden, zelfs al likt men ze slechts met de tong? (‘Alles slijt toch?’). Six geeft hier als het ware het antwoord van een Petrus-vereerder weer. |
11 |
is 't [...] niet: is het dan ... niet (werpt Six zelf tegen) |
11-12 |
heeft geweeten [...] te heelen: heeft weten te genezen van |
12 |
breuk: gebrek, ziekte |
|
die dooden heeft verwekt: vgl. Handelingen 9:40 |
13 |
maar zoo naa hem geleeken: dwz. maar het lijkt maar zo'n beetje op hem (werpt de vereerder nog tegen) |
14 |
werd: wordt |
15 |
Godheit: goddelijkheid |
|
met: door |
16 |
Hoe!: Waarom dan toch? |
|
spaart [...] aan: past ... niet toe op |
18 |
sich selve vindt verlaaten: bemerkt dat hij zelf hulpeloos is (wnt xx, 715) |