toelichting |
Six' verblijf in Toulouse is te plaatsen in 1649, het jaar van zijn reis door Frankrijk naar Spanje. Dit gedicht is door Minderaa besproken in een interpreterend artikel (Minderaa, 1964; vgl. ook Van Es, 1953, p. 168 en Michels, 1964, p. 193-194). Het staat op p. 308-309 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
Wat: Welke, Wat voor een |
2 |
poortaal: voorportaal, voorhuis (wnt xii, ii, 3521) |
3 |
te vermaanen: te wijzen op (wnt xx, 1180, deze plaats), aan ... te herinneren |
4 |
de Son: de zonnegod, Apollo |
|
syn breidels: de leidsels van zijn zonnewagen |
7 |
Hoe zou hier: Maar hoe zou hier (bij mij thuis) ... kunnen |
8 |
viel: blijkt ... te zijn geweest |
9 |
Zoo: Dus |
10 |
geveel: gevedel, vioolspel |
11 |
gardyn: beddegordijn |
12 |
In glas: In een venster |
|
's buurmans: nl. overbuurmans |
|
aan 't opperste kanteel: bij de hoogste dakrand (volgens wnt vii, i, 1357 zou kanteel ook de benaming voor een van de trappen van een trapgevel kunnen zijn) |
13 |
Waar seegh ik op dees pluimen?: Waar was het dat ik mij op deze donsveren te slapen heb gelegd? Pas nu dringt het tot de slaper door dat hij niet thuis is (vgl. myn poortaal (r. 2), hier (r. 7) en het op een logeeradres minder gebruikelijke 's buurmans huis). Misschien dient dees in deze regel met nadruk te worden gelezen: ‘dit beddegoed, dat mij niet bekend is’. |
14-15 |
de tweede steedekroon, Van Vrankryks grootste steên: de stad die onder de grootste steden van Frankrijk de kroon draagt de tweede te zijn. Een contemporain reisgidsje noemt Toulouse ‘naest Parys de volckrijckste Stadt van Vranckrijck’ (Wegh-Wyser Vranckryck, 1647, p. 52). |
15 |
placht ik hier niet te sluimen: heb ik hier echter niet vaker geslapen (nl. in voorgaande nachten) |
16 |
zoo vroegh geen violons gewoon: zonder gewoonlijk zo vroeg violen te horen |
18 |
als wakker: precies alsof zij wakker waren, dwz. slaapwandelend |
20 |
Noch twyffel ik: Toch betwijfel ik, of |
|
is beset: in beslag is genomen |
21-22 |
de snaaren Verheffen [...] veel luider haaren trant: dat de snaren hun melodie ... veel luider doen opklinken |
23 |
vaaren: gaan, doordringen |
25 |
Nu sie ik wel, 't zyn: Nu krijg ik eerst goed in de gaten: het zijn ... (Minderaa, 1964, p. 162-163 interpreteert: ‘hij ziet nu, nuchter: daar staan een paar Fransjes, bedelaars, te vedelen, [...]’, maar dit daadwerkelijke ‘zien’ lijkt in tegenspraak met het opstaan van de slaper dat nog moet volgen, vgl. r. 28. Of kan Six de Fransjes vanuit zijn bed zien?) |