9 |
kooten: runderbotjes, gebruikt bij het kootspel (groter dan de bij het bikkelspel gebruikte botjes, vgl. wnt vii, ii, 5462-5463) |
10 |
schuilewinkeljacht: het gedraaf bij het verstoppertje spelen (vgl. wnt xiv, 1148) |
11 |
sin: belangstelling, aandacht |
12 |
Se: nl. dees jeughd |
13 |
pantsieren: maliënkolders of borstkurassen (wnt xii, i, 333) |
15 |
Van: Gemaakt van |
16 |
houdt syn geleeden net: loopt keurig in 't gelid |
17 |
vendrik: vaandeldrager, vaandrig (wnt xviii, 1681, deze plaats) |
18 |
verf: kleur (vgl. ‘de driekleur’) |
19 |
Blaait om: Laat wapperen, Rondzwaait (wnt x, 171, deze plaats). In woordspel wordt het papieren vaandel ‘omgebladerd’. |
20 |
Den vryheer van ons landbederf: De heer die ons land van de ondergang gered heeft |
21 |
Gelyk: Net als (wordt opgevat in r. 25) |
|
d' Askaansche looten: de jeugdige Romeinen (naar Aeneas' zoon Ascanius, de stamvader van de Romeinen) |
23 |
Tornooispel: Six bedoelt de spiegelgevechten van jonge Romeinen te paard, die bekend stonden onder de benaming ‘lusus Troiae’. De bekendste beschrijving van die spelen is die in Aeneis v, 545-604. In 596-599 beweert Vergilius dat Ascanius ze zou hebben ingesteld. |
23-24 |
by de grooten Gebruikelyk: een gebruik van de volwassenen |
26 |
Ook voor hun twaalfde jaar: nl. net als de Romeinse jongens. Misschien gaat Six' kennis van zaken op dit punt terug op Servius' commentaar bij Aeneis v, 553, die de deelname van zowel ‘iuvenes’ als ‘pueri’ aan de bedoelde spelen bespreekt (Vergilius, 1636, p. 398-399). |
28 |
sien, op: rekening houden met, zich voorbereiden op |
|
komstige: toekomstige |
29 |
Alciden: Herculessen (Alcides is Hercules' bijnaam naar zijn grootvader Alcaeus) |
30 |
Ook van de baakermat: dwz. Vanaf hun prilste jeugd, net als Hercules. Toen Hercules nog in de wieg lag, wurgde hij twee slangen. |
31 |
met de mam te bieden: door hun de borst te geven |
32 |
iet seldsaams: iets bijzonders |
|
ingespat: in het lichaam gegeven (wnt vi, 1954 kent inspatten alleen intransitief) |
33 |
Iet seldsaams seer gebeeten: Een bijzonder diepe bitterheid (vgl. wnt iv, 397), met een toespeling op de ‘pijnlijk gebeten’ mam? |
35 |
dat: het bloed, dat (of: Iet seldsaams seer gebeeten, dat?) |
36 |
Maar: Maar dat |
37 |
Papier: vgl. r. 15 |
|
naamaals: ooit |
37-38 |
weegen, Van yser: het gewicht van ijzer krijgen, dwz. ingeruild worden voor ijzer |
|
correctie |
Op p. 308 van de bundel van 1657 staat in r. 39 van dit gedicht staait. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot staat. |