| |
[238] Onweer, op de grensen van Spanjen (p. 400)
toelichting |
In dit gedicht vergelijkt Six het hevige onweer tijdens zijn nachtelijke tocht over de grens tussen Frankrijk en Spanje (1649) met dat bij de begrafenis van Gaspar de Guzmán, graaf van Olivares (1587-1645). Olivares was van 1621 tot 1643 Spanjes eerste minister. Het debâcle van de Spaanse politiek in die jaren werd hem persoonlijk aangerekend. Hij werd in 1643 van zijn taak ontheven en verbannen naar het plaatsje Loeches buiten Madrid en vervolgens naar het verder weg gelegen Toro, waar hij in 1645 overleed. De reis van zijn dode lichaam van Toro terug naar het familiebezit Loeches, waar het is begraven, voerde langs Madrid en juist toen, in augustus 1645, woedde er een hevig onweer boven de stad (Marañón, 1939, met name p. 392 en vgl. ook Elliott, 1986, p. 670-671). |
|
Uit een aantal details (bijvoorbeeld r. 81-84) blijkt dat Six goed op de hoogte was van wat zich vier jaar voor zijn komst in en bij Madrid had afgespeeld. Het is mij echter niet gelukt vast te stellen welke informatie hij benut kan hebben. Het gedicht is afgedrukt op p. 302-307 van Six' Poësy. |
| |
| |
annotatie |
|
|
1 |
Naauw swaarder onweer kon ontstaan: Er heeft nauwelijks een zwaarder onweer kunnen plaatsvinden, Het is bijna onmogelijk dat er een nog zwaarder onweer heeft gewoed (deze aanloop wordt opgevat in r. 5) |
2 |
deerlik: deerniswekkend |
3 |
In Spaansch verdoemt: ‘door de Spanjaarden vervloekt; mogelijk woordspeling: hevig vervloekt; vgl. het gaat er Spaans toe’ (Van Es, 1953, p. 142). Of: in Spaanse ‘verdoemte’ verkerend, dwz. door heel Spanje volkomen vervloekt? |
|
voor by zou gaan: dwz. naderde, alvorens het te passeren |
4 |
't Gekroonde dorp, aan Mansannares: dwz. de aan de Manzanares gelegen hofstad Madrid |
5 |
als: toen |
|
sint de Lus: St. Jean-de-Luz, in Frankrijk, dicht bij de Spaanse grens en de Golf van Biskaje |
6 |
naa: naar |
|
Sebastiaan: San Sebastián |
|
gingh wyken: afreisde |
7 |
d'arreme Iron: het magere stroompje van de Irún. Six zal het oog hebben op het riviertje de Bidasoa, waaraan het plaatsje Irún ligt. De benedenloop van dit riviertje vormt ook nu nog de grens tussen Frankrijk en Spanje (vgl. Van Es, 1953, p. 143). |
8 |
twee vyandlyke ryken: nl. Frankrijk en Spanje, van 1635 tot 1659 in oorlog |
9 |
Die Graaf: nl. Olivares (de zinsnede wordt opgevat in Quam grafwaarts, r. 15) |
|
om den val: door de afvalligheid |
10 |
't stout meineedigh Berceloone: het aanmatigende, eedbreukige Barcelona, dwz. Catalonië, dat zich in 1640 met Franse hulp had losgemaakt van Spanje en zelfstandig was geworden. De republiek Catalonië zou stand houden tot 1652. |
11 |
Gevolght, van: Nagevolgd door |
|
Portugal: Portugal, sedert 1580 onder de Spaanse kroon, maakte zich in hetzelfde jaar 1640 los van Spanje en werd weer tot een zelfstandig koninkrijk onder Johan iv van Bragança. Inderdaad werd het verlies van Catalonië en Portugal door de Spanjaarden geweten aan de politiek van Olivares, die beide gebieden te zeer onder druk zou hebben gezet met zware belastingen en militaire verplichtingen (Marañón, 1939, p. 317-318). |
12 |
parlen: parels |
|
Kastilsche: dwz. Spaanse |
13 |
Torros: Toro, Olivares' tweede ballingsoord. In januari 1643 was Olivares naar Loeches (een dorpje ongeveer 20 km ten oosten van Madrid, een bezit van zijn familie) verbannen, maar in juni van dat jaar werd hij overgebracht naar Toro (tussen Valladolid en Zamora, ongeveer zoo km ten noord-westen van Madrid). |
13-14 |
van syn engen geest [...] ontbannen: van de banden van zijn ingeperkte (verminderde) verstandelijke vermogens bevrijd (wnt x, 1808 verklaart dit ontbannen ten onrechte met: ‘verbannen’). Olivares was inder- |
| |
| |
|
daad waanzinnig gestorven (Marañón, 1939, p. 389), maar Six zinspeelt hier ook op zijn ballingschap, waarvan de dood hem als het ware had verlost. |
14 |
Meelydigh: Uit medelijden |
15 |
in syn jonghste feest: in het kader van zijn laatste plechtigheid; de dag van zijn begrafenis |
16 |
Na: Naar |
|
Lüetsjos: Loeches (vgl. de annotatie bij r. 13) |
|
ingespannen: dwz. per paard en wagen |
17 |
deesen dagh: nl. die van de aankomst van Olivares' lijk bij Madrid, 10 augustus 1645 (Marañón, 1939, p. 392) |
|
den oost: het oosten, de oostelijke hemel |
18 |
aangestreeken: beschilderd met (vgl. wnt i, 381) |
19 |
En liet vermoeit de locht: En verliet de hemel omdat hij vermoeid was (na een zomerse dag schijnen) |
19-20 |
gebloost, Van straalen: die een blos vertoonde van de zonnestralen |
21 |
Gestarnte had wat lichts gevat: De sterrenhemel was begonnen enig licht te verspreiden (vgl. ‘vlam vatten’, ‘het woord vatten’ e.d.) |
22 |
eerst aan 't glimmen: die pas begint op te gloeien (wnt v, 83) |
23 |
waar: aangezien ... nu |
|
in duister, tradt: de duisternis inging |
24 |
de Heemelkimmen: de einders van de hemelkoepel (wnt vii, ii, 2944, deze plaats) |
25 |
Zoo als: Toen was het, dat (Van Es, 1953, p. 143 verklaart bij deze plaats: ‘even geleidelijk ging de dag in nacht over als deze lijkwagen het gebergte afdaalde; m.a.w. gelijk daarmee, in den zelfden tijd’) |
25-28 |
meer, en meer [...] Toeaassemde: meer en meer ... als een adem blies |
26 |
De moede bergen afgedreeven: Die van de bergen, die de tocht vermoeiend maakten, naar beneden was gevoerd |
27 |
bange lucht: benauwende geur (wnt ii, i, 968), vgl. dezelfde stijlfiguur (hypallage) in moede bergen. Door vertragingen kwam Olivares' lijk pas bijna drie weken na zijn overlijden bij Madrid aan (Marañón, 1939, p. 392). |
|
na 't hof, van veer: van verre naar het hof te Madrid |
28 |
door naauwe schreeven: door nauwe kieren (wnt xiv, 1011, deze plaats) in de doodkist |
29 |
gewelfsel: uitspansel, en: hemel, waarin de te noemen goden huizen |
30 |
Vrouw Juno: de vrouw van de oppergod, hier ook metaforisch voor: koningin Isabella, een van de belangrijkste vijanden van Olivares (vgl. Marañón, 1939, p. 343). Six lijkt hier echter geen rekening te houden met het feit dat Isabella reeds in 1644 was overleden. |
|
't [...] vermoedde: het ... in de gaten kreeg (nl. dat Olivares ondanks zijn ballingschap naar Madrid terugkeerde) |
|
jelous: nijdig (wnt vii, i, 159, deze plaats) |
31 |
noch: nog altijd, nl. zelfs na Olivares' tweede verbanning en dood |
|
verset: afgelegd |
32 |
op syn leeven, woedde: had getracht zijn bestaan aan te tasten |
33 |
Ontstak de vlam ook in Jupyn: Maakte ook Jupiters woede gaande. Jupyn hier ook metaforisch voor: Filips iv. |
| |
| |
35 |
langs d'aarde: waar ook ter wereld |
36 |
En om, en op dit krengh: Zowel op dit kreng zelf als op de omgeving ervan, dwz. Zowel op het lijk van Olivares als op zijn familie en getrouwen |
|
prenten: griffen, ‘afdrukken’ (wnt xii, ii, 4020) |
37 |
toogh: trok (wnt xvii, i, 79) |
|
stil, en klaar: die (voorheen nog) stil en helder was |
38 |
Flughs: Eensklaps (klankvariant van fluks, wnt iii, iii, 4590, deze plaats) |
39 |
Geswangert: Die bezwangerd waren |
|
een misgebaar: een misbaar, een noodweer (wnt ix, 805) |
40 |
die hoofsche volken: de inwoners van die hofstad |
41 |
O! wat een Heemel moest het syn?: O, wat moet het een onweerslucht zijn geweest! Six herinnert er hier aan, dat hij niet zelf aanwezig is geweest bij dit noodweer (vgl. daarentegen Van Es, 1953, p. 144: ‘O! wat een verschrikkelijke lucht (hemel) was daarvan het noodwendig gevolg!’). |
42 |
gemaakt, om haar t'aanschouwen: die zo geschapen is, dat hij de hemel kan bezien, die nl. rechtop loopt en daardoor in staat is het oog gericht te houden op de hemel, het hogere (in religieuze zin) |
43 |
sonder schyn: zonder lichtschijnsel (in tegenstelling tot een minder bewolkte hemel en tot de in r. 42 bedoelde hemel? Of is de tegenstelling die met de normale voorstelling van de hel als een vuurzee?) |
44 |
een koortse met verkouwen: een koude rilling, nl. uit vrees voor het dreigende noodweer en voor de zich daarin openbarende hel |
45 |
liet: verliet |
48 |
Als geen gelyknis kan vergrooten: Dat er geen hyperbolische vergelijking bestaat die het zou kunnen overdrijven (vgl. Van Es, 1953, p. 144) |
49 |
daar ontrent: in die omgeving |
51 |
Naa: Nadat |
|
ombaaliet: binnen de omheining gedreven (wnt ii, i, 919, deze plaats) |
52 |
d'oogescheelen: de oogleden |
|
pas: nog maar net |
53 |
die ook onweer sien: die ook (evenals de mens?) onweer zien aankomen |
54 |
Van dit benaauwder, blaetten naarlik: Blaatten klaaglijk, omdat ze hierdoor (nl. doordat ze het onweer zagen aankomen) nog benauwder waren. Ze waren immers al benauwd binnen de balie, de omheining. |
55 |
De wachters: dwz. De waakhonden |
|
syn: nl. 's herders |
56 |
snuifflen: snuffelen (frequentativum van snuiven, wnt xiv, 2433, deze plaats) |
57 |
De schaamle bloed: De arme kerel |
59 |
Daar: Terwijl ... toch |
|
eeven: daarnet nog |
60 |
Hy suchte: Zuchtte hij (r. 59 is in de directe rede gesteld) |
61 |
docht [...] om: was ... bedacht op; maakte zich om ... zorgen |
62 |
vaaren: heengaan |
64 |
Wat [...] seldsaams: Wat een ontzettend onweer! |
65 |
Met: Op hetzelfde ogenblik |
|
stoof [...] voor uit: stak ... ziedend op |
66 |
syn kuilen: de holtes waarin Aeolus de wind bewaart (vgl. de annotatie bij r. 106) |
| |
| |
67-68 |
loeide zoo een naar geluit, Vry meer dan: dwz. deed loeiend een heel wat beangstigender geluid horen dan ... (loeide is hier, evenals huilen (r. 68), transitief gebruikt) |
69 |
De ronde Heemel: Het hemelrond |
70 |
rotsen: hier voorgesteld als bovenmaatse vuurstenen |
|
de wolkvooghd: de heerser over de wolken, Jupiter |
71 |
Geklonken: Tegen elkaar geslagen (vgl. wnt vii, ii, 4115) |
|
dom: lomp, zwaar |
72 |
Of: Alsof |
|
bolde: aanbonsde, klotste (wnt iii, i, 307, deze plaats) |
73 |
De slachvonk: De vonk die uit die slag ontstond |
75 |
huisraad: meubelstuk |
|
om veer: omver |
76 |
saagen: toekeken (vgl. Van Es, 1953, p. 144). wnt xiv, 21 verklaart dit saagen echter als de verleden tijd van het werkwoord sagen, ‘de moed verliezen’. |
77 |
De kostelyke sint Martyn: De deugdzame sint Maarten (vgl. wnt vii, ii, 5789); kostelyke loopt hier ook vooruit op r. 79 |
78 |
Moest van die vinnge roe, getuigen: Moest blijk geven van de gevolgen van die felle gesel. Six maakt een toespeling op het martelaarschap van de heilige, die door de Arianen is gegeseld. |
79 |
na hem genoemden, wyn: de Rioja uit het klooster San Martin de Abelda, al aan het begin van de zeventiende eeuw vermaard (Read, 1982, p. 83) |
81 |
Ook zy [...] Getuige: Daarvan kan ook ... getuigenis afleggen |
|
des Keisers afgesant: de ambassadeur van de Duitse keizer (?) |
82-84 |
wien ... afhaalen: dwz. wiens torentje, dat door de bliksemschichten in felle brand was geraakt, werd beroofd van de spits (in deze bijzin is wien eigenlijk meewerkend voorwerp en de blixemstraalen onderwerp). Het toorentjen zal deel hebben uitgemaakt van het gebouw van de keizerlijke legatie in Madrid. |
85-86 |
uit een gepropt gemoed, Van leed: vanuit en wegens een met verdriet volgepropt gemoed |
86 |
borst [...] aan 't weenen: barstte ... los in een geween |
87 |
een hoed: hier als een soort inhoudsmaat |
89 |
De schuine straatwegh van Retier: waarschijnlijk bedoelt Six de Calle de Alcalá, een brede straat die van buiten de oostelijke stadspoort (de Puerta de Alcalá) doorloopt tot het centrum van Madrid. De enigszins hellende (schuine) straat loopt langs het park van Buen Retiro. |
90 |
Alkalaas fontein: denkelijk een fontein aan de Calle de Alcalá en misschien de voorloper van de Fuente de Cibéles, een waterpartij die haar huidige vorm eerst in de achttiende eeuw heeft gekregen. De Fuente de Cibéles ligt aan de Calle de Alcalá, ongeveer 300 m binnen de stadspoort (Baedeker Spanien, 1899, p. 62-63). |
91 |
afbruisende: naar beneden gutsende |
92 |
Een elle hooger dan de schonken: Die een el hoger kwam dan de kuiten (vgl. wnt xiv, 431 en 794), dwz. Die ter hoogte van het kruis kwam |
93 |
meenigh: menigeen |
|
uit een mond: eenstemmig |
95 |
van die dooden hond: door toedoen van die dode hond, nl. Olivares |
| |
| |
96 |
praamen: kwellen (wnt xii, ii, 3883) |
97-99 |
Hy kom maar riep [...] Hier binnen door: ‘Laat hij hier maar eens’, riep ... ‘binnen door de stad trekken ...’ |
97 |
ontrent de poort Van leem: bij de ‘poort van leem’, een al of niet serieus bedoelde verhollandsing van Puerta de Alcalá (vgl. het Spaanse alcalleria: aardewerk). De oostelijke stadspoort heeft haar naam echter te danken aan het ongeveer 25 km ten oosten van Madrid gelegen stadje Alcalá de Henares. De nog bestaande poort is in de achttiende eeuw geheel verbouwd. |
98 |
een hoop met eed verbonden: een groep samenzweerders (vijanden van de voormalige eerste minister) |
99 |
hy sal strax voort: ‘... dan zal hij daarop meteen ...’ |
101 |
Wanneer: Toen |
103 |
Langs: Over |
104 |
Door: Dwars door |
105-106 |
't Is waar [...] Scheen: Leek het weliswaar, alsof |
105 |
de blaasbalk: de blaasbalg (wnt ii, ii, 2761) |
106 |
in Eols muuren: binnen de woning van Aeolus, de god van de wind, die woonde in het gebergte op het mythische eiland Aeolia en daar in een spelonk de winden beheerde |
108 |
ongestuimigh: onstuimig (wnt x, 1666) |
109 |
de donderaar: de dondergod, Jupiter |
112 |
vuurkareelen: vuurschichten. wnt vii, i, 1615 weet bij deze plaats niet te kiezen tussen de betekenissen ‘steen’ of ‘zware pijl’, die kareel beide kan hebben. Van Es, 1953, p. 144 interpreteert: ‘bliksemschichten’ (via kareel: pijl). |
114 |
d'ooverboomde spooren: met bomen overwelfde wegen (wnt xi, 1629, deze plaats). Six bedoelt dat in de natuur geen enkel geluid te horen was. |
115 |
de muil: de muilezel |
116 |
hooren: liet horen (met samengetrokken dee) |
117 |
nachtraaf: kwak, of nachtreiger (wnt ix, 1443), een reigerachtige nachtvogel met rauwe roep |
|
bosch, noch akkermuis: bos- of veldmuis |
118 |
huiben: uil (wnt vi, 1209) |
|
roerde: bracht leven in |
119 |
alzulk: dergelijk |
120 |
Bestond: Waagde |
121 |
bernmaai: glimworm, letterlijk: ‘gloeimade’ (wnt ii, i, 1032, deze plaats) |
122 |
dieflantaaren: dievenlantaarn, een met een schuif geheel afsluitbare lantaarn (wnt iii, ii, 2592, deze plaats) |
123 |
siende: ‘wetende’, de weg kennende (?) |
|
halleve eesel: muilezel, kruising van paard en ezel |
124 |
te vaaren: af te gaan, te volgen |
125 |
Met: Op dat moment |
|
schimde: was even ... te zien |
|
oogenbliksche: heel even durende (wnt x, 2302, deze plaats) |
126 |
reis, op reis: keer op keer |
127 |
Sulks: Zodat |
| |
| |
128 |
dooven: uitgedoofde (donkere, vgl. de annotatie bij r. 43) |
129 |
schierlyk scheemerende: plotseling blikkerende (wnt xiv, 414 en 566, deze plaats) |
130 |
verkeert: dat ... overging |
131 |
Misleidde [...] op een muur: dwz. Deed ... een verkeerde weg inslaan die op een blinde rotswand uitkwam |
134 |
't welfsel: de hemel |
|
voor den bliksem: vóór de bliksem (temporeel), dwz. voor een volgende flits |
135 |
roerde 't vaste spoor: deed de harde bergweg sidderen |
136 |
houten: bomen |
138 |
stortende: die ... deed neerstorten |
140 |
reegenachtigh weeder: eufemistisch voor: zondvloed |
141-142 |
Ik ... tooren: Ik geloof dat de al te slechte wereld in Gods aanhoudende (na de zondvloed niet verdwenen) toorn zou zijn tenonder gegaan |
143-144 |
Had ... geswooren: dwz. Als de onbuigbare, in de vorm van de regenboog gebogen belofte, die God in het heldere licht na de zondvloed heeft gezworen (vgl. Genesis 9:11-17), Hem niet genadig had doen zijn (Van Es, 1953, p. 145 verklaart dit laatste gedeelte echter met: ‘Hem aan die belofte herinnerd had en zijn toorn verminderd (gelicht = lichter gemaakt) had’). Of is gelicht ‘bijgelicht’ in verband met de lichtende regenboog? |
145 |
ontrent: nabij, aanstaande |
146 |
De vlam: Het vuur van de jongste dag. Nu er zoveel water viel, werd duidelijk dat de dag des oordeels nog niet gekomen was. |
|
't Rond: het wereldrond |
|
ontsteeken: aangestoken |
148 |
Om stryd: elliptisch voor: Die als in strijd met elkaar woedden |
149 |
helblik: helse bliksemschicht, maar ook: blik op de hel (vgl. wnt ii, ii, 2843-1844) |
151 |
onbeslooten: in het vrije veld lopende, niet in een onderkomen gedreven |
152 |
't was: dan zou het ... zijn geweest |
153 |
scheen: leek |
154 |
Met oosen: Door te hozen, Door water op te pompen (wnt vi, 1107, deze plaats), of: Met hoosvaten tegelijk (Van Es, 1953, p. 145, deze plaats, vgl. wnt vi, 1102) |
|
't diep: de diepe zee |
155 |
Vergaadert: Vergaard, Opgeslagen |
156 |
Dat: nl. Het vergaarde diep, dat |
|
lastigh: als een zware last |
157 |
't keerende onrust: dwz. de steeds herhaalde beweging van de onrust in een klok |
159 |
Eer: dus: Binnen de tijd van zeven tikken van een klok (Weijnen, par. 106, p. 103 signaleert deze passage als ‘een merkwaardig geval dat de snelheid der handeling door een voorafgaande vraag wordt uitgedrukt’) |
|
myn py, en rok: mijn overmantel (reiscape) en frak (vgl. wnt iii, iii, 4661 en xiii, 887-888) |
162 |
In 't lymen: In de plakkerigheid (wnt viii, ii, 2332, deze plaats) |
|
vloênde: vloeiende, drassige |
| |
| |
165 |
meenigh reis: menigmaal |
167 |
Dan: Dan weer |
|
myn verdrietigh vleisch: de misnoegde (en deerniswekkende?) aards-lichamelijke zijde van mijn persoon (vgl. wnt xix, 1453-1454) |
168 |
Jobs uitgelaaten Ikker: dwz. de uitzinnig-woeste duivel, die ook Job zozeer op de proef heeft gesteld (wnt vi, 1452 en xvii, iii, 660) |
169-172 |
Och! ... aangenaamer?: Ach, dacht ik, als ik Spanje eens nooit had hoeven zien, maar 's avonds thuis mocht zitten in mijn kamer, met prettige boeken bij mijn bed, zoals ik dat gewoon was, hoeveel aangenamer zou me dat zijn! |
|
Deze merkwaardige zeventiende-eeuwse constructie (een bijzin met werkwoord in verleden tijdsvorm, ingeleid met die en veelal voorafgegaan door de interjectie o of och) met optativische functie is aan de hand van andere voorbeelden behandeld in Verdenius, 1946, p. 268-270. |
174 |
verloopen: die ... was verlopen, maar ook: die ... met reizen was doorgebracht |
175 |
bevrydt: behoed (wnt ii, ii, 2362) |
176 |
Fontarabers: inwoners van Fuenterrabia, gelegen aan de Golf van Biskaje tussen St. Jean-de-Luz en San Sebastián. Six brengt de naam van het vestingstadje kennelijk in verband met Arabers, Arabieren, moren (Van Es, 1953, p. 145). |
177-178 |
Dus weet [...] Zoo schaars: Een zo gering inzicht heeft ... dus in |
177 |
preutelend: opstandig (wnt xii, ii, 4090, deze plaats) |
179-180 |
die alles doet, En schikt ten beste: Die alles doet en regelt ten beste ... |
|
correctie |
In Poësy, 1657 staat op p. 302 in r. 23 van dit gedicht tardt. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot tradt. |
|
|