| |
[236] Brief, aan Joannes Hoornbeek, te Uitrecht (p. 395)
toelichting |
De brief is Hoornbeek in 1649 vanuit Bayonne gestuurd. Six noemt de bekende Utrechtse hoogleraar in de godgeleerdheid (1617-1666) zijn ‘Neef’. Ik heb de precieze familierelatie echter niet kunnen reconstrueren. Hoornbeeks moeder was een Haarlemse en heette Jacqueline Baert (De Bie en Loosjes iv, 1931, p. 277) en Six heeft zijn gedicht fooi met inleidende brief (no. [211] en [212]) opgedragen aan de Haarlemmer Hans Baard, die mogelijk een familielid van Jacqueline is geweest en door Six ook ‘Neef’ wordt genoemd. Zie voor Hoornbeek ook het Register van namen. Dit gedicht staat op p. 298-299 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
2 |
Sondt: Deed u ... toekomen |
|
in rymeloose reeden: in proza |
3 |
Van oproer daar: Over oproer daar. Six doelt waarschijnlijk op het oproer bij de executie van de drukker Morlot op 20 juli 1649. Hij was daar zelf getuige van geweest (vgl. de gedichten no. [29] en no. [235]). |
|
Bajoon: Bayonne, aan de voet van de Pyreneeën, nabij de Golf van Biskaje |
5 |
loome: trage |
|
Britanje: Bretagne |
|
gingh ontwyken: ‘links liet liggen’ |
6 |
En Nantes ... kyken: En die, op weg naar La Rochelle, de aandacht van Nantes op mijn rug vestigde, Nantes mijn rug liet zien (vgl. wnt x, 317) |
7 |
in elke tasch, van twee gelaân pistoolen: in elk van beide zadeltassen met geladen pistolen |
8 |
Davids gulden harp: dwz. een psalmboek |
|
Flakkus lier: dwz. een Horatiusuitgave |
11 |
eensaem: nl. inmiddels (na Angers) zonder reisgezelschap reizend (vgl. de Toelichting bij gedicht no. [53]) |
|
somwyl: zo nu en dan |
13 |
anders: nl. anders dan ik op dat moment |
14 |
onmoeilyk: gemakkelijk, licht (wnt x, 1733, deze plaats) |
15 |
had wegh genoomen: in beslag had genomen, had afgeleid |
| |
| |
16 |
Dat: nl. een diep gepeins, dat |
|
begost: begon |
17 |
eerste aandachtigheit: godvruchtige bespiegeling over de eerste dingen, de allerbelangrijkste zaken |
|
zoo: expletief, vat Terwyl (r. 15) op |
18 |
loech: lachte |
|
nooteryke daalen: dalen, rijk aan notebomen (woordspel met ‘muzieknoten’) |
20 |
lochte: opgewekte, verheugde (wnt viii, ii, 3156, deze plaats) |
|
als in myn oor verdrinken: als het ware helemaal opgaan in mijn gehoor (vgl. wnt xix, 1482, deze plaats) |
21 |
kittelde: prikkelde, zette ... aan |
|
stookte zulken yver: wekte zo'n geestdrift op |
22 |
een orgellied: een bij een begeleidend instrument gezongen lied (vgl. wnt xi, 1487: orgel: ‘muziekinstrument in het algemeen’). De bedoelde begeleiding zou hier uiteraard door de vogeltjes zijn verzorgd. |
|
dien godsaalgen schryver: nl. David |
23 |
streelend: lieflijk |
24 |
Voorts: Meteen |
|
mijn begeeren: dat wat ik wenste, hetgeen ik wilde pakken |
25 |
vooren: voorheen |
26 |
hingh my aan: bleef aan mij vastkleven (omdat het mij eigen is), maar ook: ‘zat nog in mijn hangende zadeltas’ |
27 |
Een waare schildery: Een waar beeld, Een perfecte zinrijke afbeelding |
28 |
Insonderheit van my: En wel in het bijzonder van mijn leven. Six wil niet wegschuilen achter de algemene levensles, maar acht die hier met bijzondere kracht op zichzelf van toepassing. |
29 |
Hy die: Six zal hier refereren aan een (Antieke?) anecdote over het verlies van een aan de linkerhand gedragen pinkring, maar ik heb die niet kunnen terugvinden (of is Hy die toch slechts ‘Een willekeurig persoon, die ...’?). |
|
slinks: links, in contrast met Six' rechts in een tas geborgen psalmboek |
30 |
miste, in gras: tussen het gras kwijtraakte |
31 |
Myn draalende ooverlegh: Mijn aarzelend nadenken (over de toedracht) |
|
't onheil openbaaren: de pijnlijke gebeurtenis precies reconstrueren |
32 |
de sanger: nl. David, het psalmboek |
|
vervaaren: weggeraakt |
34 |
Of ... missen: Ofschoon ik hem, toen ik in Poitou was, waarschijnlijk nog niet had hoeven missen, dwz. Ofschoon ik hem waarschijnlijk nog niet kwijt was, toen ik al in Poitou was. Poitou is de streek rond Poitiers, bezuiden Anjou. |
35 |
Ik hadde niet gedooght: Ik zou toch niet gedoogd hebben |
|
het heilige: dat het heilige (nl. het psalmboek). De zinsnede leidt een lijdend voorwerpszin in. |
35-36 |
van honden, Of afgodisten vuil, en doemlik: door honden, ofwel vuile en verdoemelijke afgodendienaars (vgl. Mattheüs 7:6). Six vraagt zich bezorgd af of zijn psalmboek soms in handen van de katholieke Fransen is gevallen. Ze zouden zulke parels immers als zwijnen hebben vertreden. |
| |
| |
37 |
Maar als: Maar toen (vgl. de annotatie bij r. 43) |
|
ooverwoegh: overwoog |
|
de wyse te beklaagen: dwz. het onheil aan de wijze van vervoer, de aard van de reis te wijten |
38 |
Die was: Die bestond uit, Die bepaald was door (bepaling bij de wyse) |
|
de swaare draf: de moeizame tred van het paard |
|
vol valsche slaagen: vol verraderlijke kronkels |
39 |
myn viergevoet: mijn paard, ruin (r. 5) |
|
geen stappen konde stappen: geen regelmatige pas kon houden (vgl. wnt xv, 760) |
40 |
halfgekuilde trappen: oplopende stukken met treden die tot halve kuilen zijn uitgesleten |
41 |
Gelyk: dwz. Zoals dat ook het geval was in (Gelyk sluit aan bij daar, in r. 40) |
|
wynachte: wijn voortbrengende (verkorte vorm van wijnachtige, vgl. Michels, 1964, p. 208 over deze plaats en wnt i, 754) |
42 |
rechts om: alsof het erom begonnen is (vgl. wnt xii, iii, 609, deze plaats) |
43 |
O neen, myn boesem swol: Toen, o neel zwol mijn boezem (vat Maar als, r. 37 op) |
44 |
Daar waaren: Er waren ... aan te wijzen |
|
reên: oorzaken |
|
van: weg van |
45 |
man na 's Heemels hart: nl. David (vgl. 1 Samuël 16) |
46 |
Dankleeraar: Man die ons God leert danken |
|
vol gebeen, na 's Vaaders saalge deuren: dwz. die vol zijt van gebeden die zich tot de poorten van de hemel richten |
47 |
Daar was: Er was |
|
socht: poogde |
48 |
ydel: lege, onvervulde |
|
tot God, bereiden: voor God gereedmaken, openstellen |
49 |
Saad: Al geeft ... zaad, of: Zaai (imperatief) (vgl. Mattheüs 13) |
|
kooren goed van aard: metaforisch voor: Davids psalmen |
50 |
d'Onsichtbre Onkruidenier: dwz. De duivel (met een toespeling op Six' beroep van kruidenier?) |
|
tot saaden, wakker: waakzaam om zaad van onkruid te kunnen strooien |
|
Werpt hy: Werpt hij soms (retorische vraag) |
|
de loose droes: de valse duivel |
|
om te vinden: om te vangen, te verschalken |
52 |
mach: kan |
53 |
op bitter soet, d'onnooselen te nooden: de onwetende en argeloze mensen te nodigen op een maal van zoete, maar in wezen bittere gerechten |
54 |
oneetbre steen: vgl. Mattheüs 4:3 |
|
voor: in plaats van |
55 |
Myn vaste Flakkus: Mijn vaste metgezel Horatius |
56 |
Vol ydelheits geschaft: Die vol is van wereldse, niet-godvruchtige gerechten |
|
om Davids niet te naaken: opdat ik mij niet tot die van David zou wenden |
| |
| |
57-58 |
Apollo, De Kriste Orakelgod, te Sion: de andere Apollo, de orakelgod van Sion, dwz. Christus. Six past zijn omschrijving als het ware aan bij het feit dat hij alleen nog een Horatius bij zich heeft om uit te putten. Hij doelt hierbij op Christus als Zon (Apollo) in het nieuwe Jeruzalem (Openbaring 21:23). In de metaforick staat het orakel voor de bijbel. |
59 |
Tweesins: Dubbelzinnig |
|
als Delos: als de kloof van Delos. Waarschijnlijk doelt Six op de rotskloof te Delphi, waaruit dampen opstegen die de Pythia, de Apollopriesteres, brachten tot haar veelal dubbelzinnige orakelspreuken. Mogelijk betekent Delos hier dus ‘van de Deliër, van Apollo’. Op Delos was nl. wel een heiligdom van Apollo, maar geen hol als dat te Delphi. Of is Delos een vergissing? |
|
siet: zie hier |
60 |
daar: nl. in deze toedracht |
|
laage: toeleg |
61 |
in schyn van roosen, onder dooren: met het uiterlijk van rozen, die echter met doornen zijn bezet |
62 |
willge: die wel graag ander nieuws had willen melden |
63 |
bevryven: bewrijven, besmeren (wnt ii, ii, 2436) |
64 |
Kerkelyk, en aangenaamer: minder werelds en aangenamer (wat aangaat inhoud en vorm) |
|
|