toelichting |
In 1646 verscheen in Amsterdam 't Lof Des Heylighen Geestes: Dat Is: Korte Verklaringe Van Het Wesen, de Eygenschappen, ende Werckingen des H. Geestes: Over eenige bysondere Cier-namen, Ghelijckenissen, Afbeeldingen ende Cierlicke Beschrijvingen, die den H. Geest in het Oude ende Nieuwe Testament ghegeven worden van de hand van Roelof Pieterse (Rudolphus Petri) van Niedeck (1586-1649), een bekende Amsterdamse predikant. |
|
Het boek is opgedragen aan Jacob Cats (Vos, 1903, p. 367-368). Op het werk schreef Six dit korte gedicht. Later schreef hij gedicht no. [179] bij Petri's overlijden en herdacht hem nogmaals in zijn gedicht no. [264]. Dit gedicht staat op p. 287 van zijn Poësy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
werd: wordt |
|
van u Boek: door u in uw boek |
2 |
in 't syne: in Zijn boek. In Six' voorstelling wordt Petri's geest gegrift in een lofboek (r. 4) van de Heilige Geest. |
3 |
Uw: Uw boek |
|
verbarnen: verbranden, tenondergaan |
|
met het werreldsche gestift: zoals het gehele bouwsel van de wereld (wnt iv, 1816), al het aardse |
4 |
met hem, en u: evenals Hij (de Heilige Geest) en u |
5 |
Hoe [...]?: Hoe ...! |
|
wie: die. Mogelijk heeft Six aan dit relativum ook, door de vorm, een interrogatief aspect willen verlenen: ‘hij, die (en wie is er anders dan hij, die)’. Overigens was de wie-vorm van het relativum in de zeventiende eeuw niet zo streng onderscheiden van de die-vorm als tegenwoordig (Weijnen, par. 54, p. 50). |
|
in zulken sin: op die wijze (met die achtergrond) |
6 |
stort de stof der in: geeft de pen in wat te schrijven |