|
de gambirheester, de bruine uit het kernhout van de catechu-acacia (wnt vii, i, 1858). |
8 |
In 't eerste: Aanvankelijk |
9 |
zoo bitter niet: (nog net) niet zo bitter |
10 |
jongst: uiteindelijk (wnt vii, i, 393: ‘In deze opvatting alleen bij six v. chand. aangetroffen’) |
11 |
den dubblen top: de tweetoppige Parnassus, de dichterberg. In regel 11-14 verwerkt Six elementen uit Persius' Prologus tot zijn Satiren. In dat gedicht rekent Persius rigoureus af met de hoge aspiraties van de dichters. |
12 |
Kastaalisch sop: vocht uit de bron Kastalia (op de Parnassus) |
13 |
Voor weinigh tyds: Slechts genoeg voor een kleine tijdsspanne of: Kort geleden? |
14 |
My docht: Ik dacht, dat |
|
wyse stroom: nl. van de dichterlijke inspiratie |
15 |
Naso: Ovidius. Over welk eigen gedicht Six het heeft weet ik niet en ik kan dus ook niet uitmaken naar welk gedicht van Ovidius dat gemodelleerd zou zijn. De passage kan naar mijn mening niet betrekking hebben op dit gedicht fooi. |
16 |
een worm: een rups |
17 |
wreed: ruw, stroef |
18 |
stram: stijf, stug |
|
naa: nadat |
18-19 |
gekneedt, En wat gehaavent: chiastisch verbonden met respectievelijk |
|
stram en wreed; gehaavent: gekamd, gehekeld (wnt vi, 141) |
19 |
vondt men ras: oordeelde men weldra |
20 |
ergens quam te pas: ergens op sloeg, enige waarde had |
21 |
Zoo: Dus |
23 |
vies, en wrangh, en hard, en wreed: vgl. de katsjoe uit de eerste Keer |
24 |
die: al wie |
|
ter loop: vluchtig, in het voorbijgaan |
25 |
handelt: behandelt, benadert |
25-26 |
als ... heeft: als een ‘dier met rede’, een mens (sluit niet aan bij het, maar bij wie) |
27 |
sonneveesjen: nietig zonnestraaltje (vgl. wnt xviii, 1310) |
28 |
de keer, of weederkeer: de delen van dit gedicht |
30 |
Wat: Welke |
|
konstigh: vaardig, bekwaam |
31-32 |
Gaat ... meen: Zal nu dat rijmwerk van mij in ieders handen komen, terwijl ik het slechts wil bestemmen |
33 |
Aan 't Spaaren: Aan het Spaarne, In Haarlem |
34 |
ik 't winters heb gespaart: ik het de winter heb ‘overgehouden’, dwz. ik het in de uitgespaarde tijd van deze winter heb gemaakt (nl. de winter van 1648-1649) |
35 |
O neen. Ik acht nochtans van jaa: O neel (dat wil ik niet), maar toch denk ik van ja (nl. dat het toch maar publiek moet worden gemaakt) |
36-38 |
Wie ... ongeval: Voor eenieder die blindelings wil vertrouwen op de discretie van de boekdrukker, namelijk dat die ‘zwijgen’ zal (het niet voor ieder bestemde werk ongedrukt zal laten), zal de hoop (op die discretie) geheel averechts uitlopen op narigheid |