toelichting |
Over de Haarlemmer Hans Baard heb ik geen nadere gegevens gevonden. Hij was een verwant van Six, evenals de Utrechtse professor Hoornbeek, wiens moeder Jacqueline Baert heette en een Haarlemse was. Mogelijk was deze Jacqueline een familielid van Hans. In de tijd van het huwelijk van Six' ouders (1619) woonde Six' grootvader Joannes Six in Haarlem. Six zond Baard deze brief en het begeleidende gedicht fooi in 1649, aan de vooravond van zijn reis naar Frankrijk, Spanje en Italië (1649-1651). Uit een passage in fooi (r. 30-38) zou kunnen blijken dat Six het gedicht (inclusief de brief?) in druk heeft uitgegeven. Van een dergelijke gelegenheidsuitgave is mij echter geen exemplaar bekend. Deze Brief staat op p. 267-268 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
2 |
Volgende myne somwyle gewoonte: Zoals ik gewoon ben zo nu en dan te doen |
|
maak ik u l. deelachtich: zend ik u, mijn heer (u l. is een afkorting van uwer liefde, een beleefdheidsvorm. ‘Grooten van gelijken staet gebruyken onderlingh altijdt het woort: uwer liefde’, citeert wnt viii, 2076 uit D. Mostarts Vermeerderde Nederduytse Secretaris oft Zendbrief schrijver van 1656). |
2-3 |
een, of twee: maakt Six onderscheid tussen het gedicht (het op deze brief volgende fooi) en de brief of tussen het eerste en het tweede gedeelte van het gedicht? |
3 |
aalweelige luimen: malle fratsen (wnt i, 31, deze plaats) |
|
Iuist zoodanige, gelyk se dan tuimelen: (Het zijn) nu net het soort van voortbrengselen, als wel neervallen |
4 |
ongebonden: onbeheerste, uitgelaten (vgl. ‘furor poeticus’) |
4-5 |
door inbeeldinge van liefde, op Poësye: doordat hij zich verbeeldt een drang tot de poëzie te voelen |
5 |
als: als het ware |
5-6 |
van de lucht des Vaaders: van de damp van hun vader (de wijngod Bacchus) |
6 |
van wien se hunnen Aadel beroemen: dwz. wiens ‘adellijke’ naam zij met trots dragen (vgl. Bacchus-Bacchanten) |
6-7 |
ik segh: ik noem het |
7-8 |
hadde ... toegewydt: had eigenlijk aan u, mijn heer, moeten worden opgedragen, en wel met plechtig ceremoniëel |
8 |
de tweede voorsangh: nl. de tweede Keer van het op deze brief volgende gedicht fooi |
|
uitert: aangeeft (wnt xvii, iii, 541, deze plaats) |
9 |
Aangesien: opent een bijzin die aansluit bij het voorafgaande |
10 |
gelyken: schijnen te zijn |
|
een schetse beworpen: een eerste opzetje, dat geschetst wordt |
11 |
wat: heel |
|
te penceelen: helemaal uit te schilderen, gedetailleerd te portretteren |
11-13 |
Welk ... haate: En ik ben ervan verzekerd, dat u, mijn heer, die monsterlijke godin, die gewoonlijk wordt opgedoft in het witte satijn van de hoogachting, evenzeer verfoeit als ik haar haat |