toelichting |
Arens wijst erop dat de aanhef van dit gedicht herinnert aan die van Horatius' Ode ii, xviii, maar dat het betoog van het gedicht meer verwantschap heeft met Ode iii, xxiii, ‘met dien verstande, dat, waar Horatius over de vrees voor de dood spreekt Six getuigt van de hoop op de hemelse zaligheid’ (Arens, 1961, p. 125-126). Het gedicht staat op p. 266-267 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
1 |
Indische: Indiase |
2 |
duursaam hout, van Libans kruin: nl. cederhout van de bergtoppen in Libanon (vgl. bijvoorbeeld 1 Koningen 5:6) |
4 |
Karabaijes duin: de Cordillera de Carabaya is een bergketen even ten oosten van Cuzco, de hoofdstad van het Inca-rijk. Six' duin zal staan voor ‘bergmijn’. |
6 |
wanden van een wonderwerk: de wanden van een prachtig bouwwerk (een ‘wereldwonder’) |
8 |
Ter saalicheit van 's Heemels perk: dwz. De hemelse zaligheid deelachtig te worden |
11 |
slyk: aards slijk, rijkdom |
13-14 |
niet gesteeken, Noch quellik: die niet pijnigend gebeten wordt |
15 |
Om wroegende gebreeken: Wegens zonden die wroeging veroorzaken |
16 |
Aan arme zielen, al te bangh: Aan ellendige en zeer beangstigde zielen (afhankelijk van wroegende, r. 15) |
17 |
in het rusten: in ruste (zonder wroegende gevoelens), of: bij het te ruste gaan, het sterven? |
18-19 |
sien ... moed: de vredigheid van de engelen tegemoetzien |
19 |
vol lusten: vol van hemelse zaligheid |
20 |
Straalt: vgl. Openbaring 21:23 |