toelichting |
In dit gedicht verwerkt Six een aantal toespelingen op de uithangtekens van het derde, vierde en vijfde huis vanaf de Dam aan de westzijde van de Kalverstraat en op de naam van enkele bewoners van die huizen. Het gedicht spreekt over een zekere animositeit tussen Six en zijn buren ter rechterzijde, maar die kan ik niet nader toelichten. De drie huizen zijn inmiddels afgebroken. Hun plaats is ingenomen door het complex van de zgn. Groote Club (Gimpel, 1913). In het middelste huis, De Vergulde Eenhoorn, woonde de familie Six van Chandelier. Het gedicht staat op p. 237-238 van Six' Poësy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
slinks: ter linkerzijde. Het uithangteken van de Eenhoorn zag vanaf de hijsbalk uit naar de overzijde van de Kalverstraat. Aan zijn linkerzijde lag De Meermin, het derde huis, dat in 1647 en 1659 in bezit was van een Frederik van Geel. De naam van de huurder is niet vermeld in de bronnen (Gimpel, 1913, p. 126-127). |
2 |
een silvere rivier: de rivier die was afgebeeld op het uithangbord van De Meermin |
3 |
galm: zang |
|
uit waater: vanaf het water van die rivier |
4 |
Vry: Heel wat |
6 |
queelende: zingend |
|
terwyl se spiegelt, en sich kamt: een spiegel en een kam waren vaste attributen van de op uithangborden afgebeelde meerminnen (Van Lennep en Ter Gouw i, p. 396). |
7 |
Niet van natuur, gelyk: Zonder de aard van |
8 |
maar die, om vyandschap, vergramt: maar juist van een zeegodinne die boos wordt als er ergens tweedracht is |
9 |
Ter rechter pronk ik, langs: Ik pronk met aan mijn rechterzijde |
|
twee schoone boogaard landen: dwz. de mooie ‘landerijen’ van twee boomgaarden. Six doelt op het vijfde huis in de Kalverstraat, dat bewoond werd door de broers Govert en Pieter Bogaert (de opgave is van 1659). Zij waren de zoons van de omstreden regent en zeepzieder Jan Willemsz Bogaert (1577-1638), die in 1629 voor twee jaar uit de stad verbannen werd en op wie Vondel zijn hekeldicht Eer-Dicht, Op 't vertreck van Jan Willemsz. Bogaert maakte (Gimpel, 1913, p. 137, Elias, Vroedschap i, p. 281-282 en wb Vondel iii, p. 258). |
10 |
midden in het ys, ook groenen eeven fris: ook als het hartje winter is, nog even fris in blad staan. Wil Six in deze raadselachtige passage benadrukken dat men niet aan heuse boomgaarden moet denken? |
11-12 |
Maar ... Verschuilen: Maar die een valse slang en een adder met dodelijke beet verborgen houden. Doelt Six op de broers zelf of op leden van hun huisgezin? |