| |
| |
| |
[177] Verrukkinge der sinnen, aan Joannes Hoorenbeek, dr., profr., en predikant t'Uitrecht: en Simon Dilman geneesheer (p. 307)
toelichting |
Dit gedicht, in de vorm van een Pindarische ode en met het bij dat genre aansluitende enthousiaste karakter, schreef Six waarschijnlijk in het voorjaar van 1648 (vgl. r. 69-70 en r. 73). In de ode geeft Six een beschrijving van de ervaring van ‘goddelijke inspiratie’ (furor poeticus), maar de toon is daarbij steeds ironisch. De vurige inspiratie, die de dichter bijna tot schuimbekken brengt, leidt uiteindelijk slechts tot wat bedankjes aan goede vrienden. Van een voornemen om Willem 11 gloedvol te bezingen komt niets terecht. Bij de kritiek die Six zo ironiserend levert op het verheven dichterschap is vooral Horatius zijn leidsman geweest (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 303-305). De Utrechtse professor Hoornbeek en de arts Dilman waren behalve goede vrienden ook verwanten van Six (zie het Register van namen). Dit gedicht staat op p. 227-231 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
1 |
seldsaam: vreemd, ongewoon |
|
vier: vuur, aandrift |
2 |
Myn vadsich herssenslym ontsteeken: De inerte massa van mijn schedelinhoud in vuur en vlam zetten |
4 |
dolle lui: gekken |
|
belul: overleg, verstand, benul (wnt ii, i, 1809, deze plaats) |
5 |
soete raaserny: een ‘gunstige vorm van waanzin’ |
7 |
Voorseggen: Doen voorspellingen |
9 |
Of wat het werden sal: Of zonder te weten wat er te gebeuren staat (hun voorspelling komt als het ware onbewust tot stand) |
10 |
Hun Godheit straalt, en leert geen dingen by geval: In hen gloeit een goddelijk vuur en het is niet het blinde lot dat maakt dat zich dat vuur openbaart (dwz. hun ‘waanzin’ is van een goddelijke wijsheid, die hun ook door de goden is ingegeven) |
11 |
twantel: sta ... in dubio (wnt xvii, ii, 4390, deze plaats) |
12 |
opgetoogen: (zo) geïnspireerd |
13-14 |
Hoe ... beliegen?: Hoe komt de Romeinse lierdichter (Horatius) ertoe Pindarus zo leugenachtig te prijzen, opdat men hem (Pindarus) zal afwijzen (nl. als na te volgen auteur)? In Ode iv, ii beweert Horatius dat eenieder die Pindarus tracht te evenaren, zal neerstorten als Ikarus. Het beliegen zal hem zitten in het feit dat Horatius Pindarus al te hoog stelt èn in het feit dat hij hem zelf toch heeft nagevolgd (vgl. de volgende eerste Toesangh). |
16 |
swaaneslaagen: vleugelslagen van een zwaan (een edel dichter als Pindarus is, vgl. Horatius, Ode iv, ii, 25-27) |
17 |
Navliende: Achternaijlend |
18 |
Voor droeve maatschappye: Voor droevige ‘deelgenootschap’, Een beklagenswaardige deelgenoot te worden |
|
in Ikars neederlaagen: in de neergang van Ikarus |
| |
| |
20 |
Syn naam liet drinken: dwz. Zijn naam gaf |
|
aan sout stroomende kristal: aan heldere zoute stromen (nl. aan de Ikarische zee, waarin Ikarus neerviel). Hetzelfde gegeven is vermeld in de reeds genoemde Ode van Horatius: iv, ii, 3-4. |
21 |
Venusyner: Horatius (in Venusia geboren) |
|
vloogelen: vleugels |
23 |
paradyser voogelen: van alle ‘in het paradijs levende’ (ooit geschapen) vogels |
25 |
Voor uit: Omhoog |
26 |
Thebens nestelingh: de in Thebe geboren ‘gevleugelde’, nl. Pindarus |
|
zoo: expletief, vat Toen (r. 24) op |
27 |
steelswys: tersluiks |
|
syn braave pluim: zijn edele verenpak (nl. zijn dichtwerk, waaraan Horatius elementen ontleende) |
28 |
blikte: lichtte, straalde |
29 |
een ander geest: een volgende dichter |
31 |
parrel: een parel (als oorhanger) |
32 |
Des werldgodins: Van de godin Wereld |
32-33 |
uit de boomen Van Amstel rysen: uit het water van het stuk Amstel dat met afsluitbomen is afgescheiden ... oprijzen; uit het Amsterdamse stuk Amstel ... omhoogrijzen |
33-34 |
op het spoor Van Theben: dwz. zoals Pindarus in Thebe opkwam |
34-35 |
't baakerkind ... Rhyns: het kindje van de driemaal gekroonde wateren van de Rijn; hem die geboren is in de Rijnstad Keulen (die een stadswapen met drie kronen heeft). Six doelt uiteraard op Vondel. |
35 |
die: de Rijn, die |
|
moedige: fiere |
36 |
ongemeetenste: onmetellijkste |
37 |
Zoo trots niet afbruist: Niet zo trots is, als hij zijn bruisende loop volgt. De water-metaforiek in r. 32-38 zal zijn ingegeven door de genoemde Ode van Horatius, die Pindarus met een stromende en zwellende rivier vergelijkt (Ode iv, ii, 5-9). |
|
als om 't woord: als op het vermeldenswaardige feit |
38 |
hier: in Holland |
|
swalpen: aanspoelen, meevoeren |
40 |
Hoofd: P.C. Hooft |
|
verlicht: het licht heeft geschonken |
41-42 |
Ook ... roeijen: Ook die koning onder de vogels (nl. Vondel) zal niet de laatste zijn die in het luchtruim opwiekt (vgl. wnt xiii, 685) |
43 |
de son in 't aanschyn, schiet: recht tegen het zonlicht in omhoog schiet |
44 |
Maar wan ik speure [...] zal ik: Want ik zal, als ik bemerk ... (de tegenstelling in Maar hier opgevat als een verklaring bij niet, r. 41). |
45 |
op de baan: in zijn vlucht. De voorstelling in de volgende regels is ontleend aan Ode ii, xx, waarin Horatius zijn metamorfose tot zwaan schetst (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 304, noot 29). |
47 |
tot een proef: ‘om het eens te proberen’ |
|
slaan: uitslaan |
48 |
d'eijerwiegh: als omschrijving voor: het nest |
49 |
het vlugger mergh: het rapper door de schacht van hun veren vloeiend vocht (hier ook als beeld voor de inkt) |
| |
| |
50 |
Hun pen: Hun vleugels (ook: Hun schrijfpen) |
|
leert steigren: hoger leert stijgen (wnt xv, 1138, deze plaats) |
|
langs Taurus bergh: tot een hoogte als die van het Taurus-gebergte (een zeer groot massief in Klein-Azië, waarvan de hoogste toppen boven de 3500 m hoog zijn). Een nader verband (de Taurus als dichterberg?) kan ik niet vinden. |
51 |
of: (zelfs) als |
|
natuur, en dichtens kunste: het ingeboren vermogen (ingenium) en de aan te leren vaardigheid (ars) tot dichten |
52 |
Gebaart: Die ontstaat (bepaling bij dichtens kunste) |
|
uit tyds, en oeffninghs schoot: uit een periode van oefening (exercitatio) |
53 |
haar Heemelgunste: hun hemelse gunst |
54 |
Om gest te kneeden: Dat ik gist zou kunnen kneden |
56 |
Zoo: Zelfs dan (vat of, r. 51 op) |
|
roeijen: waarschijnlijk in een ironische herinnering aan roeijen, r. 42 |
57 |
Myn waaterbrekkige Fontein: Mijn dichterbron, die gebrek aan water heeft |
58 |
Zal, naa syn grondaâr, ryklik vloeijen: Zal zo rijkelijk vloeien als zijn waterader in de bodem het toelaat |
59 |
hanght: laat ... hangen |
60 |
werd [...] gelooft: zal van ... uitgegaan worden (vgl. Ut desint vires, tamen est laudanda voluntas, ‘al ontbreekt de kracht, de goede wil verdient lof’, Ovidius, Ex Ponto iii, iv, 79) |
61 |
Godheit: nl. Apollo |
|
nu: nl. blijkens het vuur dat ik nu voel (vgl. r. 1-4) |
|
eenen straal: een glimpje |
62 |
gesonken: neergedaald |
63 |
Vermeer: Vermeerder |
|
dat brandend soet: dat verzengend maar toch aangenaam gevoel |
64 |
een kringh: een halo, een krans |
65 |
diamante: dwz. kristalhelder formulerende (vgl. klaarlik, r. 67), of: onvergankelijke? |
67 |
taste, en ken: voor zich ziet en kan aflezen |
68 |
Den dagh van Majesteit: De majesteitelijke huwelijksdag |
|
uit allerleije swieren: uit allerlei gezwier, dwz. uit edele poëzie (van mijn hand) |
69 |
Wanneer ik ben van sins: (Den dagh ...) Die ik wil oproepen als ik het plan opvat |
70 |
Astre te trouwen, aan Oranjes vreedeprins: Een beeld te schetsen van het (denkbeeldige) huwelijk tussen Astrea (de godin der gerechtigheid) en Willem ii, de prins van de vrede van Munster. |
71-72 |
Met sulken pen [...] wil Ik [...] vereeren: Ik wil een dichtwerk van die pen schenken aan ... |
72 |
uw soon: Hoornbeek was van geboorte Haarlemmer. Haarlem is hier de aangesprokene. |
73 |
met syn daagen in April: dwz. bij zijn komst in april (‘zijn komen opdagen’)? Men kan dit gedicht op grond van r. 69-70 en deze regel waarschijnlijk dateren op ‘voorjaar 1648’. De vrede van Munster werd op 30 januari 1648 getekend en op 15 mei bezworen. |
| |
| |
74 |
vruchtboorn: het tweede deel van dit woord ook als een toespeling op de naam Hoornbeek (vgl. beek, r. 75) |
|
meededeilt: meezendt, of: overhandigt. |
|
soomerpeeren: ik kan de paradox tussen deze soomerpeeren en het April van de voorgaande regel niet precies toelichten. Was er misschien sprake van verduurzaamde, ingelegde peren? |
75 |
Syn kristallyne, en vliende soete beek: De kristalhelder stromende lieflijke beek van zijn woorden (beek in toespeling op de naam) |
76 |
Godsgeleerde waatren: dwz. theologische wijsheid |
77 |
het Uitrechts stift: het Sticht Utrecht |
|
geleek: ging lijken op |
78 |
des leevens stroomen: de stromen van het levende water (vgl. Genesis 2:10-14 en Openbaring 22:1). Het paradijselijke is misschien ook in verband te brengen met de vruchten: dergelijke vruchten zijn als het ware ‘eeuwig’ voorhanden. |
|
schaatren: klateren |
80 |
In kerk, en school: Hoornbeek was immers predikant en professor (school hier als: universiteit) |
|
daar Vecht het lichaam onderbiel: terwijl de Vecht daar de dorst van het lichaam laaft |
81 |
slecht: weinig beduidende |
82 |
waar op Lemgo brom: waarop Lemgo prat kan gaan. In Lemgo was Simon Dilman dus kennelijk geboren. Lemgo ligt tussen Bielefeld en Hameln. |
83 |
konstigh maalen: kunstig afschilderen. De beeldspraak zal hier verwijzen naar het Horatiaanse ‘Ut pictura poesis’ (Ars poetica, 361). |
85 |
In 't selfde stuk tapissery: Op hetzelfde stuk weefsel (In hetzelfde van verzen geweven dichtwerk), als waarop (waarin) ik Hoornbeek al heb afgeschilderd |
86 |
Galeen: Galenus, de Antieke geneesheer |
|
in u: in uw persoon |
87 |
Ons: is dit een bescheidenheidsmeervoud, of duidt Six op meerdere personen (bijvoorbeeld van zijn familie)? |
89 |
gehaalt, van Amstelvliet: uitgenodigd door de Amstelstroom, door Amsterdam |
90 |
De Zee, en Beverwijk verliet: Wijk aan Zee en Beverwijk verliet. Dilman had dus de Noordzee voor de Amstel geruild. |
|
|