toelichting |
Het gedicht staat op p. 226-227 van Six' bundel van 1657. |
|
annotatie |
|
|
titel |
Roosekr ans: Krans van rozen (zonder bijgedachte aan het gebedensnoer) |
1 |
de grootste God der Goôn: Jupiter |
2 |
Verlieft: Als hij verliefd was (vgl. de ‘ik’, r. 25-30) |
|
vercieren: opsieren, tooien |
3 |
gou: gouden (vgl. ook r. 8) |
6 |
eerbre: dwz. ingetogenheid tonende (nl. met de doornen als verdediging) |
8 |
prys haalt: lof verdient |
10 |
ongetelt gelaaten: die ongeteld zijn gebleven, die ontelbaar zijn |
11 |
Hier in: En in dit ryk |
12 |
ondersaaten: onderdanen (andere bloemen) |
14 |
De glans, en 't oogh aan alle kruiden: Het roosje is bepalend (normgevend) voor de gloed en het uiterlijk van alle planten |
15 |
Des aardryks seedigste gelaat: Het heeft het zedigste voorkomen ter wereld |
16 |
het purper: de purperen kleur. Six denkt aan een blos van schaamte op het gelaat van de roos. |
17-18 |
met heur bloosend licht, En flikkren: met zijn rode gloed en met zijn getwinkel |
18 |
uit: vanuit |
20 |
Met starretjes, schynt op te luiken: dwz. Een dageraad lijkt te laten aanbreken, waarbij de sterretjes nog aan de hemel staan (vgl. het flikkren en het bloosend licht) |
21 |
aassemt: ademt, laat geuren |
22 |
Verwint: Overtreft |
22 |
Zivet, en ambergeuren: kostbare reukstoffen (muscus van de civetkat en amber, dwz. grijze amber, een wasachtige reukstof uit de ingewanden van de potvis, of gele amber, barnsteen, dat bij verhitting geur verspreid, wnt ii, i, 361-362) |
23 |
der Mingodin: van Venus |
24 |
Heur soenende, als wy heur versteuren: En verzoent haar (met ons), als wij haar boos hebben gemaakt |
26 |
berghgoud: uit mijnen gewonnen goud (wnt v, 468) |
29 |
met geen roosekrans: niet met een krans van rozen |
30 |
hulden: eren, huldigen (wnt vi, 1296-1297) |
31 |
Jupyn: Jupiter |
32 |
syn Godin: Juno |