| |
| |
| |
[156] Reisgeluk, aan het jacht Griffioen, vaarende, met myn broeder Joost, naa Nieuw Batavie (p. 267)
toelichting |
Het gedicht is een navolging van Horatius' Ode i, iii, waarin hij het schip van Vergilius behouden vaart toewenst.
Six' broer Joost of Justus Six voer in 1647 naar Oost-Indië. Hij werd assistent van de voc op het ‘comptoir’ te Pipeli aan de zuidkust van Bengalen, in de nabijheid van het huidige Balasore. In Bengalen doorliep hij verschillende rangen en hij werd ingezet bij onderhandelingen met de Bengaalse onderkoning Sjah Shuja’, die een handelsgeschil met de voc had. Justus Six was daarbij van dienst omdat hij ‘taelcundigh’ (de landstaal meester) was. In 1665 maakte hij in opdracht van de voc een reis naar China, was in 1666 schepen te Batavia en repatrieerde in 1668. Joannes brengt zijn broers aanwezigheid ‘te Piply, in Bengaal’ andermaal ter sprake in zijn gedicht op het afreizen van Gerard Hulft (1654), gedicht no. [374] (Generale missiven iii, 1968, p. 300-301 en p. 493; Dagh-register over 1665, 1894, p. 133, p. 192-194, p. 386 en p. 389). Het gedicht staat op p. 195-196 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
titel |
het jacht griffioen: een Oostindiëvaarder van honderd lasten, die al meerdere jaren had dienstgedaan in de Oost (Van Dam 1, 2, 1929, p. 503) |
|
nieuw batavie: het handelsgebied van de voc, de Oost |
1 |
Keer: Keer weerom. De Griffioen was immers uit de Oost gekomen. |
|
Gryphoen: griffioen, een fabeldier, half leeuw, half adelaar. Six gebruikt de oudere vorm ‘griffoen’ (wnt v, 720). |
|
veeren: metaforisch voor: zeilen |
2 |
Na: Naar |
|
't songorreel: het gareel waarin zich de zon bevindt, dwz. de beide keerkringen, waarvan hier de noordelijke, de kreeftskeerkring wordt bedoeld (vgl. r. 5 hieronder) |
|
op oostens wind: paradoxaal bij in 't ooste. Om in de Oost te komen moest men eerst ‘de westerse vaart’ volgen, dwz. de vaart van Texel naar de Canarische eilanden (vgl. Michels, 1964, p. 183). |
3 |
langs den rugh des Vaaders aller meeiren: langs de rug van Oceanus, dwz. over de oppervlakte van de zee |
4 |
als my myn siel bemint: die mij zo dierbaar is, als mijn ziel mij dierbaar is (vgl. Horatius' Ode i, iii, 4: ‘animae dimidium meae’, de helft van mijn ziel) |
5 |
naa de stad der nieuwe Batavieren: nl. naar de voc-handelspost Pipeli in Bengalen, die 2 graden ten zuiden van de kreeftskeerkring aan de kust lag (vgl. r. 2) |
6 |
van maatschappy: door de voc |
7 |
Langs Ganges rykste deel: dwz. aan de rijke monding van de Ganges. Bengalen leverde vooral zijde en salpeter. |
|
als Vorsten, in 't bestieren: die in haar bestuur overeenkomst vertoont met vorsten (bepaling bij maatschappy) |
| |
| |
8 |
land: zet ... aan land |
|
bly: bepaling bij Gryphoen (r. 1) |
9 |
stoute: ondernemende |
10 |
stormenbaare: stormen veroorzakende |
11 |
hoeden u: mogen u behoeden |
|
met: evenals |
13 |
heilloos aavondlicht: waarschijnlijk bedoelt Six het Elmsvuur, een elektrisch verschijnsel aan de mast van zeeschepen, dat zeelieden een bijgelovige angst inboezemde. |
15 |
Dat: Mag het zijn, dat |
|
Vlaandrens Zeeroof: de Duinkerker kapers |
|
de valsche Taag: de Portugezen |
16 |
Verschrikke: Angstig mogen worden |
|
elk: ieder van de twee |
|
vlooglen: vleugels |
17 |
Siet schaaduwen: Een schaduw ziet werpen. Plinius (Naturalis historia x, iii, 10) vertelt dat adelaars (vgl. r. i) bij de jacht de zon in de rug nemen om ongemerkt hun verblinde prooi te kunnen benaderen. |
|
in 't glas: dwz. op de waterspiegel |
18 |
ontsiet: vreest |
19-20 |
uw metaalen, En doodschen bek: uw metalen, dood en verderf zaaiende vuurmonden (wnt, iii, ii, 2877) |
21 |
Wat: Wat voor een, Een hoe erge |
|
d'ark: de schuit |
22 |
Dorst: Het waagde te |
|
vim: vin (wnt xxi, 707, deze plaats) |
23 |
peilen: onderzoeken |
24 |
d'Ongronden: De grondeloze diepten (wnt x, 1692, deze plaats) |
|
de wydste peekelvaart: de verste zeereis |
25 |
dat ysre hart: Horatius' ‘aes triplex’ (Ode i, iii, 9), driedubbel brons, dat de eerste zeeman rond het hart moet hebben gehad |
26 |
slecht: weinig betekenend |
|
bies: gewas |
28 |
Als ook: Zelfs als |
|
geen soomerwindje: dwz. wel wat meer dan een zomerwindje |
29 |
't: nl. dat ysre hart |
31 |
vlot geberght: drijvend gebergte, dwz. enorme schepen |
32 |
Dat: Hetgeen |
|
Senekaas voorseggingh: de vroegere bewering van Seneca. Seneca maakt in zijn Naturales quaestiones iii, 25, 5-10 melding van het voorkomen van drijvend gesteente. Of bedoelt Six dat Seneca de ontdekking van nieuwe werelden had voorspeld? |
|
naakt ontvouwt: bewijst |
34 |
selve: juist |
35 |
vuur: nl. de hitte op de evenaar |
36 |
Om eene dood, zoo blyft hen niets verboôn: Ze laten zich niets verbieden, ontzeggen zich niets, op straffe van het verlies van slechts één leven, dwz. ze wagen alles met geringschatting van de dood (vgl. Horatius' ‘quem mortis timuit gradum’ (Ode i, iii, 17), welke doodsoorzaak gaat hij uit de weg?) |
| |
| |
37 |
Sy bouwen toorens, in den hoogen sonnesolder: Zij bouwen torens de hemel in, daar waar de zon op zijn hoogst staat, dwz. rond de evenaar brengen zij hun overmoedige plannen ten uitvoer (vgl. Horatius' ‘caelum ipsum petimus stultitiae’ (Ode i, iii, 38), in onze dwaasheid streven we zelfs naar de hemel) |
39 |
sich niets ontsien: nergens voor terugschrikken |
|
Tifis maat: de maat van Typhis, de stuurman van de Argonauten en een spreekwoordelijke durfal |
|
dolder: overmoediger, doldriester |
40 |
Hoe braaver, dat ik roemen daar in stel: Hoe meer ik het beschouw als iets waarmee men de roem van dapperheid behaalt |
|
|