toelichting |
Gerard van Papenbroeck (1618-1670) was reder en koopman op Venetië. Hij woonde in de Kalverstraat (Elias, Vroedschap i, p. 267). In inhoud en vorm lijkt Six Vondels Kinder-Lyck van 1632 te willen navolgen (wb Vondel iii, p. 388). Het gedicht staat op p. 160 van Six' Poėsy. |
|
annotatie |
|
|
1 |
strax: weldra |
2 |
gesicht: gezichtsvermogen (vermogen om het aardse licht waar te nemen) |
|
om: omwille van (om ... te gaan zien) |
3 |
verkooren: uitverkorenen |
|
myn ziel beschooren: wat mijn ziel beschoren was |
4 |
'k Heb niet te klaagen van korte daagen: Ik hoef niet te klagen over de kortheid van mijn leven (want ik heb het nu veel beter) |
5 |
De menschlikheit: Het mededogen (de ‘menslievendheid’) van God (vgl. wnt ix, 560) |
6 |
Waar: Naar de plaats, waar |
|
d'oogen: nl. de ogen van de zalige hemelbewoners |
|
saagen nooit dagh verjaagen: nooit de dag (door de nacht) hebben zien verjagen. In het hemelse Jeruzalem is het eeuwig dag (vgl. Openbaring 22:5). |
7 |
strook: streel |
8 |
die: Jezus, die |
8-9 |
ons riep, toen by noch liep [...] met preeken swarmen: ons door te prediken tot zich riep, toen hij nog rondging (vgl. Kiliaan, 1599: ‘swermen, swerven. Vagari, [...]’) |
9 |
aard vol karmen: de met leed gevulde aarde |
10 |
wat al kransen: hoevele kringen |
11 |
's Vaaders throon: nl. de hemel |
13 |
in al die lonken: temidden van al die lieflijke schitteringen (met lonken en belacht (r. 14) zal Six toespelen op de vaste combinatie ‘lonk en lach’, wnt viii, ii, 2685). Vgl. ook de vierde regel van Vondels Kinder-Lyck. |
14 |
vier: vuur, gloed |