| |
[Dichtbosch, het eerste deel]
[119] Het boek, aan den leeser (p. 205)
toelichting |
Dit is het eerste van drie poëticale gedichten die het eerste Dichtbosch openen. Mevrouw Schenkeveld wijst in haar analyse van deze gedichten op de verwantschap van dit het boek, aan den leeser met de |
| |
| |
|
elegie waarmee Ovidius' derde boek Tristia opent (Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 293-295). Het gedicht staat op p. 145-147 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
1 |
een boschmaagd: een bosnimf (dwz. een nimf uit het bos, maar in dit geval eerder: een nimf die een Dichtbosch is) |
|
van zoo een droogen geest: van een dito droge geest (van een bosgeest, een faun, maar dan wel een koele). Six speelt ook met het woord geest in de betekenis dichter, literator en laat zich door zijn boek dus voorstellen als een niet erg warmbloedig poëet. |
2 |
Meer ... geweest: Die zich meer met handel in gedroogde kruiden inlaat dan hij zich ooit met boeken heeft beziggehouden (vgl. ook droogen, r. 1) |
3 |
uw druk: uw drukkunst |
|
gebuurende aan het Spaaren: die beoefend wordt niet ver van het Spaarne. Wil Six in het woord druk ook iets oproepen van de traditionele rivaliteit tussen Haarlem en Amsterdam (‘de stad die u drukt’)? |
4 |
De vindster van die konst: het Spaarne (Haarlem), dat die kunst heeft uitgevonden (Laurens Coster was immers Haarlemmer) |
|
dees blaaren: deze bladzijden, waaruit ik, boek, besta |
5 |
Haar reed gerief: Het gemak dat het bestaan van de drukkunst biedt (wnt xii, iii, 999, deze plaats) |
|
dat min, dan ouders pennen, kost: dat minder kost dan (onze) ouders aan pennen uitgeven. De ouders van de boeken zijn de schrijvers en dichters. |
6 |
Queekt: Brengt ... in het licht |
|
werlden: ‘hele werelden’ |
|
schaapenleer: schapeleren of schapeperkamenten band |
7-8 |
Haar ... tienen: Voor wie zich met genot aan de poëzie als zijn concubine wil wijden zijn de kosten zo laag (‘is de investering zo profijtelijk’) dat de vrucht van die omgang in tientallen, in plaats van in het enkelvoud van een enig kind volgt (enig kind dat hij zou hebben verwekt als hij alleen maar met een pen schreef) |
9 |
Dacht wel myn Vaader ooit: Heeft mijn vader (Six) wel ooit gedacht (nl. toen hij nog op school zat) |
9-10 |
dat ... verdriet: dat hij mij, na de school te hebben verlaten, nog zou voortbrengen, als onverwacht gevolg van de langdurige en moeizame studie aan de Latijnse school |
11 |
De ... passen: De kinderen die zich verzetten tegen de schooluren en de plak |
12 |
om die eens t'ooverwaschen: om die klok, en plak eens te ontgroeien |
13-14 |
De ... geplukt: dwz. Hij (Six) had nog maar vier lentes in vrijheid (nl. na de afsluiting van zijn schooltijd) meegemaakt |
14 |
hy viel in swaarder band: of hij rackte in zwaarder gevangenschap |
15 |
hy had geen twintigh jaaren: hij was nog geen twintig jaar. De leerlingen verlieten de Latijnse school omstreeks hun vijftiende (vgl. Fortgens, 1958, p. 9-10). ‘Geen twintig jaar’ zal hier dus ‘negentien jaar’ betekenen. |
16 |
sy riedt hem om te paaren: gaf zij (de liefde) hem de wens in te gaan minnen en trouwen |
| |
| |
17 |
in 't dwaalende oogh: in zijn rondziende oog |
18 |
Die ... toogh: Die hem voor het eerst het wambuis (het kledingstuk van een jongen) van zijn onervaren (‘groene’) schouders nam, dwz. Die hem de kindertijd achter zich deed laten |
19 |
in 't bedryven: bij het dingen naar de hand van een meisje |
20 |
Noch: Toch |
|
schaamte: verlegenheid |
|
die de tonge doet verstyven: dwz. die de minnaar het spreken belet |
21 |
Dies: Daarom |
|
een pen: een schríftelijke wijze van communiceren |
|
't roosen: het blozen, het kleuren |
22 |
swarte sluijers: metaforisch voor de zwarte letters die 's minnaars verlegenheid niet laten doorschemeren |
22 |
in 't spreeken van belangh: bij het spreken over ‘zwaarwegende zaken’ (van de liefde) |
23 |
Het ... draagen: Het vereiste een fraaie inhoud (stof nog in aansluiting bij sluijers, r. 22) om zijn verlangens kenbaar te maken |
24 |
waarschynelykst: met de meeste kans geloofd te worden |
|
zou: zou kunnen |
25 |
verworpen: weggeworpen |
26 |
een sleipsteen: nl. om zijn pen, zijn stijl van schrijven, op te wetten |
|
nut: nuttig, van dienst |
|
uit een boek: nl. uit de hoek waar het boek, de slijpsteen, was weggeworpen |
28 |
mynen: delven |
29 |
als: omdat zij ... zijn |
31 |
De ballingh om de kunst van geile minnevellen: Hij die balling was wegens zijn dichterschap van wellustige verzen. Ovidius is (om niet geheel duidelijke redenen) naar Tomi aan de Zwarte zee verbannen. Six houdt het erop dat zijn geile minnevellen (zijn Ars amatoria en Amores) tot zijn verbanning hebben geleid. |
32 |
Met Theokryt: Evenals Theocritus. Mevrouw Schenkeveld kan Theocritus niet in verband brengen met Six' minnepoëzie. Zij vraagt zich af of Six hier niet het oog heeft op Theocritus a Ganda, dwz. op Daniel Heinsius in zijn rol van dichter van erotische emblematiek (Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 294, noot 10). |
|
in te stellen: op te stellen, te formuleren |
33 |
wat ter taal: eenmaal wat thuis in de taal |
|
wat vryer in 't gevry: wat meer op zijn gemak bij het dingen naar de hand van zijn geliefde |
34 |
wat styls van Poësy: wat poëtisch werk in stijl (zonder dat het voor de minnaar wat uithaalde, impliceert Six) |
35 |
Lyk: Net zoals |
|
voorts vryer: naderhand vrijgezel |
36 |
Zoo: expletief, vat Lyk op |
37 |
't zy hy dicht, of rymt: of hij nu dicht of (slechts) rijmwerk maakt |
|
de vryster blyft uit 't hoofd: een geliefde heeft hij niet meer op het oog (en komt in zijn poëzie niet meer voor) |
| |
| |
38 |
Ook hoeft van niemand myn hoedaanicheit gelooft: Niemand behoeft ook mijn (des boeks) waarde aan te prijzen. Met Ook impliceert Six, dat hij in de voorgaande regels niet vist naar complimentjes voor zijn eigen hoedaanicheit, zijn kuise ongehuwde staat, die geen gedachten aan een vryster toelaat. |
39 |
Ik ... looven: Zelfs als men iets (in mij) kan loven, wil ik (boek) naar geen lof dingen |
40 |
oogh: oogmerk. Het oogmerk van Six' boek wordt genoemd in r. 61. |
|
verdooven: aan het zicht onttrekken |
41 |
Vraagt nu een groot verstand: Is er nu een ‘wijze’, die de vraag stelt: ...? (Six' antwoord aan deze denkbeeldige vragensteller volgt eerst in r. 55 e.v.) |
41-44 |
wat komt ge dan in 't licht [...] Dan om: ‘Als je dan niet geprezen wilt worden, om welke andere reden verschijn je dan eigenlijk, boek, ... dan om ...?’ |
42 |
in geevels van gedicht: op het frontispice vóór de gedichten |
43 |
Op 't pothuis en de bank van boekverkoopers: In het pothuis en op de toonbank van de boekhandelaars. Een pothuis is een kleine uitbouw aan de voorzijde van een gebouw, vaak in gebruik als winkeltje (vgl. wnt xii, ii, 3749). |
44 |
de gaande lui: de komende en gaande man, het langslopende publiek |
|
te lokken om te kyken: de vragensteller veronderstelt dus dat het boek alleen maar het oogmerk heeft op te vallen |
45 |
't is immers geen droogist?: is dat immers niet een kruidenhandelaar? |
46 |
kaarle: kerel. In de klankvorm (vgl. ook meug'lik) laat Six de wijze van spreken van het publiek blijken. |
47 |
Hy ... deursoeken: Het moet zeker zo zijn, dat hij meer leest en naspeurt dan ik |
48 |
wat: heel wat |
49 |
mach er [...] zyn: geldt als |
50 |
Wat [...] al geesten: Hoevele grote dichterlijke talenten |
51 |
in 't Latyn: waaruit 's sprekers ongeletterdheid blijkt |
|
van: over |
52 |
deftigh: edel, verheven |
|
uitstrooijen: te praten, praatjes rond te strooien |
53 |
Van Metteformis van Ovidius gemaakt: Van de door Ovidius gemaakte ‘Metteformis’ (de Metamorphoses) |
54 |
heur werk: dat hun werk |
|
by dat: vergeleken met dat boek (dat van Six) |
|
noch hand noch vinger raakt: in het niet valt(?) |
55 |
O aaverechtsen tyd: Ach, geheel verkeerde tijd! (Het boek herneemt het woord) |
|
Apelles: de Antieke schilder, hier met name genoemd, wegens zijn vermaarde reactie op de kritiek van een schoenmaker op zijn schilderwerk: ‘Schoenmaker, blijf bij je leest’. |
56 |
te wys dan om te leeren: toch te wijs om u de les te laten lezen |
57-58 |
Virgilius ... kykt: het is mij niet gelukt vast te stellen, waarop Six doelt in deze regels. Na Apelles lijkt hier ook Vergilius het zwijgen te worden opgelegd, evenals(?) Octavia. Bedoelt Six het wel aan Seneca toe- |
| |
| |
|
geschreven treurspel Octavia? Het lijkt echter niet onmogelijk te interpreteren: ‘Vergilius mag verzwijgen dat Octavia tenondergaat’. In r. 58 zal se betrekking hebben op Octavia en syn op Virgilius. Six lijkt Statius als bron voor het bedoelde te noemen: kykt zal ‘doelt’ betekenen. Van Statius in verband met Vergilius weet ik slechts dat hij de Aeneis als bewonderd voorbeeld voor zijn Thebais noemt (Thebais xii, 816). Octavia gold ook als een beschermvrouwe van Vergilius. |
59 |
Maar ... preeken: Maar kan men, als een Zoïlus, nu zo maar van de kansels prediken (dwz. met grote stelligheid een al te kritisch oordeel doen horen) |
60 |
In ... spreeken?: In plaats van de vanouds toegepaste methode (van beoordeling van een schrijver): laat mij, boek, voor mijn vader spreken (dwz. In plaats van dat men mij, naar oud gebruik, voor mijn vader, de dichter, laat spreken en pas daarna kritiek uitspreekt) |
61 |
Op dat ik wyser werd: Zodat ik verstandiger kan worden (nl. door de kritische opmerkingen van lezers) |
|
vermaake, en imand sticht: het bekende ideaal van de dichter (vgl. Horatius' Ars poetica, 333-346) |
62 |
Niet juist: Niet zozeer |
|
kan: vermag |
63 |
Ons: kennelijk bedoelt het boek: Mijn vaders en mijn |
|
weeten: kennis |
|
is ... weeten: is, al hebben sommige anderen die kennis niet, toch maar een weetje |
64 |
Maar ... Poeëten: Maar het is nu juist aan de schilders en dichters om te delen wat ze hebben (al is het ook maar een weetje). Het noemen van juist deze combinatie van schilders en dichters zal zijn ingegeven door Horatius' vermaarde ‘Ut pictura poesis’ (Ars poetica, 361). |
65 |
wat hy deilt: dat wat hij aan u uitdeelt (vgl. meededeilsaamheit), hetgeen hij schrijft |
|
weinigh naa 't begin: heel anders dan hetgeen hij eerst schreef (nl. zijn minnepoëzie, vgl. r. 31-34) |
66 |
lagh [...] te min: bleef ... op een te laag peil (met woordspel: hield ... zich met ‘min’, liefde, bezig) |
|
geneight tot minnen: die toen op de liefde gericht was |
67 |
is verworpen met dat kooten: is, samen met dat geflikflooi, afgeschaft (vgl. wnt vii, ii, 5467). ‘Koten’ is ook een kinderspelletje. |
68 |
Wat grooter: Toen hij (zo) wat was opgegroeid |
|
voeghde sich [...] by: volgde ... na, volgde ... in het voetspoor van |
69 |
O ... Hardy: Six doelt op het gedicht Au sieur Hardy, dat Théophile de Viau (1590-1626) ter ere van Alexandre Hardy (± 1570-1632) heeft geschreven. Viau prijst Hardy daarin, omdat hij zich verre houdt van gekunstelde liefdespoëzie. Het gedicht is voor het eerst gepubliceerd in 1620 of 1621 (Viau iii, 1958, p. 204, noot 1 en p. 206-207; vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 294, noot 11). |
71 |
't lierspel der Thebaanen: het lierspel dat de Thebanen te horen kregen (dat van Pindarus) |
72 |
met Venusynsche swaanen: met de zwanezangen (welluidende poëzie) van de in Venusia geboren Horatius |
| |
| |
73 |
zy uw: moge aan u ... zijn |
74 |
Gemiddelt, hoogh, en laagh naa 't voorgevallen deel: Dat, naar gelang het (beschreven) voorgevallene het eist, in gemiddelde, hoge en lage stijl geschreven is. Six bedoelt dat in zijn poëzie de drie genera dicendi (medium, grande en humile) vertegenwoordigd zijn (Schenkeveld-van der Dussen, 1983 a, p. 294). |
75 |
onverwacht: zonder dat hij (die iemand) dat vooraf wist |
|
werd: wordt |
76 |
Men ... heweesen: (daar houde men voor ogen) dat er (door mijn vader) geen dank wordt verwacht voor die spontane gunst. wnt xxiii, 796 verklaart dit vrypostelyk echter als ‘edelmoedig, welwillend’ en merkt op dat alleen Six deze variant van vrijpostig gebruikt. |
77 |
onverwacht of weetende: zonder dat diegene het verwachtte of terwijl hij het wèl verwachten kon |
78 |
Hy heeft: dwz. Dan moet hij beseffen, dat hij ... heeft |
|
grof: ‘volk kerfjes’ |
79-80 |
Waar ... tongen: Op de plaatsen waar niemand gelaakt of geprezen wordt en waar gezongen wordt tot stichting, daar moet men alleen reine woorden willen horen en geen nijdige woorden willen spreken (wnt ix, 1996-1997, deze plaats) |
|
correctie |
Op p. 146 van de bundel Poësy staat in r. 54 van dit gedicht Id. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit verbeterd tot Ik. |
|
|