| |
[100] Eklips of verduisteringe der sonne, aan de schrikkigen voor den dagh des oordeels (p. 154)
Toelichting |
Tussen 9 en 12 uur in de ochtend van 12 augustus 1654 was er een zonsverduistering in Europa. Men meende uit het verschijnsel de toekomst te kunnen aflezen. Sommigen zagen de verduistering als een aankondiging van de jongste dag. Een uitvoerige analyse van enkele |
| |
| |
|
bij deze zonsverduistering verschenen geschriften geeft Labrousse, 1974. Six' gedicht staat op p. 101-106 van zijn bundel van 1657. |
|
annotatie |
|
|
titel |
de schrikkigen: hen die bang zijn |
1 |
Al: evenals Al (r. 9) leidt dit Al een bijzin in die eerst wordt opgevat in r. 19-20. |
2-3 |
Uit ... vleisch: Die door de neerstraling van de Heilige Geest vanaf de heilige troon van God de Vader in het vlees is gekomen |
4 |
Voorseggende verklaart: vgl. Mattheüs 24:29 |
5 |
zou: schuilt in deze vorm van het werkwoord al een zekere weerlegging van de gedachte dat de eclips in direct verband zou staan met de dag des oordeels? |
6 |
Als dan: Op dat tijdstip |
|
zoo Son, als Maan: de zon en ook de maan |
9 |
Al: vgl. Al (r. 1) |
|
schynt: lijkt het |
|
des werrelds ziel: de ziel van de wereld (bijstelling) |
10 |
viel: is gevallen |
11 |
al: alles |
12 |
Van 't straalende aangesicht: Van zijn stralende voorkomen |
13 |
Ontrent wanneer de dagh op 't midden is: Rond het middaguur |
14 |
Van: Door |
15 |
Schier wierd gedompt: Bijna uitgedoofd is (als met een domper) |
|
oegstmaand: augustus |
15-17 |
naa ... wierd: nadat zijn baan over heel Europa elf dagen lang doorlopen is. De eclips viel op 12 augustus. |
17 |
door 't Heemelsch Leeuwenveld: in het vak van de zodiak dat dat van de Leeuw is |
19-20 |
Zoo volght daarom [...] Niet: Daarom zal ... nog niet volgen |
21 |
uw hartaâr: uw hartader, uw hart |
22 |
Angh: Benauwd (wnt ii, i, 447) |
23 |
wan: wanneer, waarop |
|
jaspen: van jaspis, vgl. Openbaring 4:3 |
25 |
met: dwz. door hen te zenden naar |
26 |
Naa goed, of quaad bestier: Naar gelang hij zijn talenten goed of slecht heeft beheerd (vgl. Mattheüs 25:14-30 en vgl. ook Openbaring 20:12). In de laatste regels van dit gedicht gaat Six in op de gelijkenis van de talenten. |
27 |
nu: nl. bij deze eclips |
28 |
Werd van de Maan gestrekt: Wordt door de maan gevormd |
29-30 |
dat ... Heemelboogh: de altijd aan de blauwe hemelkoepel schijnende zon |
31 |
Die nachtplaneet, die bruine alvinne: De planeet van de nacht, die donkere spookvrouw (die de maan is). wnt ii, i, 319 geeft voor alvin alleen bewijsplaatsen uit Kiliaan, 1599 en uit Six (o.m. deze plaats). |
32-33 |
't daagend veld van Son en ons: het punt aan de hemel waar de zon het daglicht verspreidt en het gebied waar ons daglicht schijnt |
33 |
Sulx pas de warmte schynt: Daardoor schijnt de warme zon nauwelijks (wnt xii, i, 629, deze plaats) |
| |
| |
35 |
Schoon nieuwe Maan: Hoewel de nieuwe (geheel duistere) maan |
35-36 |
op ... kloot: nog niet het honderdste deel van de grootte van Apollo's bol heeft. Ik weet niet hoe Six aan deze informatie komt. Willem Blaeu beweert dat de zon ‘ses duysent mael grooter als de Maen’ is (Blaeu, 1647, ii, p. 8) en de astronoom Philips Lansbergen komt na een berekening tot de conclusie ‘dat de Sonne meerder is dan de Mane 19735 mael’ (Lansbergen, 1650, p. 68, eerder verschenen in 1629). Misschien wilde Six alleen aangeven dat de maan ‘heel klein’ was, vergeleken met de zon. |
37 |
leege streek: lage (dicht bij de aarde gelegen) baan |
|
hondert duisend myl: volgens Lansbergen staat de zon ‘1550 52/60 halve Diameters van den Aerdt-kloot.’ Deze ‘halve Diameters’ waarmee hij rekent zijn stralen van de aardbol, volgens zijn opgave ‘na de gemeene rekeninge 859 en een halven duytsche mijlen’ lang (Lansbergen, 1650, p. 8-9 en p. 67). De afstand van de aarde tot de zon (en dus ongeveer de afstand van de maan tot de zon) zou dus 1.3 miljoen duytsche mijlen (5 miljoen km) zijn, een factor 13 meer dan Six aangeeft. Ook bij deze passage kan ik niet zeggen of Six zich op een bron baseert en zo ja, op welke bron. Ging hij misschien af op gegevens die hij had gehoord tijdens ‘de lesse oover eklips’ van de astronoom Alexander de Bie (vgl. gedicht no. [392])? |
38 |
pyl: niveau, peil |
39 |
den mond: het aangezicht |
41 |
tastelyke: intense (wnt xvi, 1019, deze plaats) |
42 |
belacht: spot met (nl. door het zicht erop te belemmeren) |
43 |
goud: nl. de zon |
|
silver: nl. de maan |
|
de schaar: de schare |
45 |
Dees daghnacht van de schaarse maanson: Deze overdag heersende nacht van de zelden optredende zon-achter-de-maan. Er is een chiastisch verband tussen de neologismen daghnacht en maanson. |
45-46 |
jaaght ... versaaght: jaagt de pols van de angstige mens op |
47 |
voorhoofd: gezicht (wnt xxii, 1868) |
|
blaauwt: wordt loodkleurig (vgl. wnt ii, ii, 2802-2803) |
|
bleekert: wordt steeds bleker (bleekeren niet in het wnt) |
47-48 |
meer noch min, Dan: dwz. precies zoals |
|
ooveraassemt: met de adem bevochtigd, bewasemd (wnt xi, 1614, deze plaats) |
49 |
Sulks: Zodat |
|
zee: nl. zeelui |
|
slonsen viert: lantaarntjes ontsteekt (wnt xiv, 1872 en xxi, 365, deze plaats). Het pamflet Knuttel 7482 (1654), dat de komende zonsverduistering bespreekt, ontkent dat de verduistering totaal zal zijn (zoals anderen beweerden) en zegt het daarom verwonderlijk te vinden ‘datse schrijven de Menschen souden sonder brandende kaarsen haar niet behelpen konnen, 't welck een groot misverstant is’ (fol. a 3 recto aldaar). |
51 |
De vischvim: dwz. Al wat visvinnen heeft (vgl. wnt xxi, 706) |
|
't gepluimde: dwz. Al wat veren heeft |
|
in heldren wind: dwz. dat eerst in de heldere lucht vloog |
| |
| |
52 |
Valt endlik scheemelblind: Valt plotseling naar beneden, blind in de duisternis (wnt iii, iii, 4037 en 4042 en xiv, 410, deze plaats) |
53 |
De koeije lerv': De tong van de koe (vgl. de bespreking van de Correctie onder deze Annotatie) |
|
vergeet den Hongersnood: is niet langer bang uitgehongerd te raken (dwz. houdt op met grazen, al graast een koe gewoonlijk nog zo gulzig) |
54 |
de sloot: nl. om uit te drinken |
55 |
Het buibeken: Het uiltje |
|
onlukge: onheilspellende |
57 |
De nachtraave: De kwak, of nachtreiger (wnt ix, 1443), een reigerachtige nachtvogel |
|
't spook: het nachtgedierte |
58 |
duur: rust of duur |
59 |
dit: hieraan (aan duisternis) |
60 |
's Heemels throon: de hemel, de lucht |
61 |
naa geen dry nuren langh: het pamflet Knuttel 7481 (1654) geeft op: ‘2 uren 29 Minuten 30 Secunden’. |
62 |
den dagh weer bangh: weer bevreesd voor het daglicht |
63 |
't gespens: 't spooksel, 't nachtgedierte (wnt iv, 1779) |
|
syne nachten: zijn nachtverblijven |
64 |
wel te moe: gerust |
65 |
de vischvangst: ‘al wat als vis gevangen kan worden’, de vissen |
67 |
Met dat: Zodra |
|
onbeleegert: niet langer als tijdelijke verblijfplaats (‘leger’) gebruikt (nl. door de maan). In deze betekenis kon ik het woord echter niet vinden in het wnt. |
68 |
't maaneschot: de afschutting door de maan |
69 |
De lichten, aan den Heemel: nl. De zon en de maan |
|
loopen om: hebben een omloop |
70 |
mat: vertragend, ophoudend |
72 |
staadigh: onophoudelijk |
|
wascht, en slyt: komt (de toekomst) en gaat (het verleden), evenals de zon op- en ondergaat en de maan wast en afneemt |
73 |
reisen: malen, keren |
|
's jaars: inderdaad zijn er jaarlijks twee (partiële) zonsverduisteringen, al kunnen er ook meerdere optreden. Het tijdstip is veranderlijk. Het gegeven is ook vermeld in het pamflet Knuttel 7482 (1654), fol. a3 recto. |
74 |
flaauwen: zwakken ... af, vervagen. Bij een partiële zonsverduistering is de lichtvermindering veelal nauwelijks waarneembaar. |
|
om leegh: dat naar beneden schijnt |
75 |
de draak: het sterrenbeeld de Draak (of de Slang), waarvan de staart tussen de Grote en de Kleine Beer ligt, de kop tussen de Kleine Beer en de Lier. Voor Amsterdamse waarnemers staat dit sterrenbeeld altijd boven de horizon. |
|
dat lyde: dwz. die ‘ontmoeting’ tussen zon en maan moet verduren |
75-76 |
in ... Noordewaard: bij zijn kop of bij zijn staart, al naar gelang de zon lager of hoger (zuidelijker of noordelijker) staat. De staart van de Draak ligt dichter bij de poolster (dus noordelijker) dan de kop. De |
| |
| |
|
stand van de zon is afhankelijk van de tijd van het jaar: de zon beweegt zich tussen de beide keerkringen. Bij de zonsverduistering van 12 augustus 1654 stonden de zon en de maan bij de staart van de Draak (Knuttel 7481 (1654)). |
77 |
wan: wanneer, als |
|
het perk der sterflikheit volend: het in tijd beperkte en sterfelijke bestaan aan haar einde zal komen (nl. bij de jongste dag) |
78-80 |
Den ... geoopenbaart: Tijdstip dat (Welk ‘wanneer’) de engelen onbekend is en dat zelfs aan de Zoon Gods niet geopenbaard was, omdat hij (in de tijd van zijn mens-zijn) ook in dat opzicht mens was (Mattheüs 24:36) |
81 |
En met: En bij |
|
's Heeren grooten dagh: nl. de dag des oordeels, de dag des Heren |
83 |
blikken: flitsen |
|
die: een blixemslagh, die (vgl. voor het beeld: Mattheüs 24:27) |
84 |
vlughs: ogenblikkelijk |
|
beslaat: raakt |
85 |
Zoo: expletief, vat wan (r. 77) en met de komst [...] (r. 81) op |
|
de vlam: nl. de zon |
|
vierbaak: lichtend baken |
87 |
swymdagh van de Son: De dag waarop de zon uitdoofde (nl. de dag van de kruisiging, vgl. Mattheüs 27:45) |
88 |
Die met vol maan begon: Six zal hier (evenals Huygens in zijn Goede Vrijdagh, vgl. Huygens, 1974, p. 66-67) rekening houden met het tijdstip waarop het begin van het joodse paasfeest werd gevierd: in de nacht van 14 op 15 Nisan, de eerste volle maan van de lente. In de nacht van het laatste pascha (Mattheüs 26:20) moet de maan vol geweest zijn. Daarmee wordt de drie uur durende duisternis bij Jezus' kruisdood des te wonderbaarlijker. Een ‘gewone’ zonsverduistering treedt immers alleen op als de maan nieuw is (vgl. r. 35). |
89 |
Sonneson: de Zon van de zon (de Zon die de zon overtreft, nl. Jezus, vgl. Openbaring 21:23) |
|
dien: op degene |
90 |
noch: ooit |
93 |
sich inrollen: vgl. voor dit beeld Jesaja 34:4 |
94 |
ontgloên van vier: in vuur en vlam raken |
95 |
De kaarshoop: De menigte van lichtjes |
|
het [...] starrensaad: de ... als zaad aan de hemel gezaaide sterren |
96 |
reegenen op straat: dwz. op aarde neervallen (vgl. Mattheüs 24:29) |
97 |
Om hoogh: Van omhoog |
101 |
De Heemel kracht: De bewegende kracht in het firmament (‘de krachten der hemelen’, Mattheüs 24:29) |
102 |
Van voertoom vry en los: Die bevrijd en losgeraakt is van de teugel |
103 |
Begeeluwt: Met gele plekken (wnt ii, i, 1377, deze plaats) |
104 |
En brandsiek solferstek: En door een brandgrage zwavelstok (solfer- verbonden met Begeeluwt, pek met geswart en brandsiek met paarsch) |
105 |
Aan glimmend sweet: Die ... glimmend in zweet is geraakt |
|
bruisend: ziedend |
|
krak aan krak: steeds verder kapotbrekend, verkruimelend |
| |
| |
106 |
het dak: metaforisch voor: de toplaag (het oppervlak) |
109 |
plet: verplettert |
|
vry: heel veel |
112 |
geviert: op het vuur |
113 |
fris: koel, met koude aard (in contrast met het dan ziedende water) |
114 |
Zielbraaken: Sterven |
|
haar graf: hun graf, de zee |
115 |
de plas: het water, de zee |
116 |
als een haard, vol glas: dwz. zoals (soms) de inhoud van een glasoven knapt |
117 |
half ... rots: dat deels uit bos, deels uit veld en deels uit rotsbodem bestaat |
119 |
Op 't helsch palleis: Naar beneden op het paleis van de hel |
121 |
stuift: opstuift |
|
door: door ... omhoog |
|
't gaapende aardryk: het in de aarde gevallen gapende gat |
122-123 |
En ... vermenght: En dat de omwentelende steden en lucht, aarde, vuur en zee dooreenmengt |
124 |
't Al stikt verdrenkt, en senght: De wereld stikt, verdrinkt en verbrandt |
126 |
quam: is gekomen |
127 |
Cherubims: cherubijnen |
128 |
heeiren Serafims: serafijnse legerscharen |
129 |
der saalicheeden tuin: de hemel |
130 |
yslik gebasuin: vgl. Mattheüs 24:31 |
131 |
het dal van Josafat: volgens Joël 3:2 de plaats van het laatste gericht |
132-133 |
langs ... genoemt: bij de berg die heet naar het gewas van de olijf. Volgens Zacharia 14:4 is de Olijfberg de plaats van het laatste gericht. |
133-134 |
of ... gedrocht: of in de lucht, waarin helse gedrochten zijn. Een andere interpretatie: of in de lucht (boven de aarde), of in de plaats waar de helse gedrochten verkeren (onder de aarde, in de hel). |
135 |
was: is ... geworden |
|
bekeert: mogelijk denkt Six hierbij aan de voorzegging van de loutering van de joden (Zacharia 13). |
136 |
Babels hoer verheert: de hoer van Babylon overwonnen |
137-138 |
Die ... wit: Die hoer die op zeven bergen zit (Openbaring 17:9) in purperen, gouden en witte uitmonstering (Openbaring 17:4, de kleur wit zal zijn opgeroepen door de daar genoemde parels). Six doelt hier uiteraard op de kerk van Rome. |
139 |
blaân: bladeren. Vgl. voor de uitspruitende vijgeboom als herinnering aan de wederkomst: Mattheüs 24:32-33. |
141 |
Zoo weet: Herinner u daaraan |
|
zulke wonderheên: nl. als beschreven in r. 77-138 |
142 |
Komt: Zal ... komen |
145 |
Van herten naa het graf wenscht: Zeer naar het graf verlangt (vgl. Openbaring 9:6) |
146 |
bleeft bevrydt: (daardoor) gevrijwaard zoudt blijven (van het oordeel) |
147 |
Indien: sluit niet aan bij r. 143-146, maar wordt opgevat in r. 149-150 |
|
meint te: verwacht te zullen |
|
van: door |
| |
| |
149 |
Zoo loof ook: Besef daarbij dan |
|
die scheut: nl. het schot van dat loot |
|
zy: is |
152 |
uw uitstel: u, die uitstel wenst |
153 |
Hoe als de boom gekapt dan ploft: Op welke wijze de boom ook neerploft, als hij gekapt wordt |
154 |
Zoo blyftse: Hij blijft |
|
selve: zelfde |
155 |
Naa dat: Naar gelang |
157 |
Schoon: Ofschoon |
|
voor: langer dan ... geleden |
158 |
Vier winden rond ten roof: In het rond, ten prooi van de vier winden |
159 |
versaamen, met den geest: zich met de ziel verenigen (bij de opstanding der doden) |
160 |
Te voor daar in geweest: Die daar ooit in heeft verbleven |
161 |
op 't heirryk wolkendak: met Zijn legerscharen komend op de wolken (Mattheüs 24:30) |
162 |
Met die: Met inbegrip van hem (Openbaring 1:7) |
163 |
Onmooglikheit staa af: Verwijder u, onmogelijkheid! (dwz. Niets zal dan onmogelijk zijn) |
164 |
Ontwaakt: Wekt |
|
wyl: omdat |
165 |
waarheit bouwt op: de waarheid baseert op |
|
't oude, en nieuwe boek: de bijbel |
166 |
Ezechiel doorsoek: Leze aandachtig Ezechiël |
167 |
Waar: Waar beschreven is, dat (vgl. het visioen in Ezechiël 37:1-14) |
169 |
verrukkinge van sin: nl. omdat Ezechiël schrijft: ‘De hand des Heeren was op mij, en de Heere voerde mij uit in de geest, [...]’ (Ezechiël 37:1) |
170 |
Zoo kyk de graaven in: Zie dan aan de (in de bijbel genoemde) graven af (deze aanloop wordt opgevat in r. 174) |
171 |
Daar: Op de bijbelplaats, waar |
|
werd gewekt: wordt opgewekt |
173 |
naa bem syn geest begeeft: nadat Zijn geest Hem heeft begeven. De bijzin sluit niet aan bij daar ... kruis (r. 172-173), maar is vooropgeplaatst bij r. 174. Een vrije weergave: ‘op de bijbelplaats, waar verhaald is dat men Jezus kruisigt en, na Zijn dood, begraaft’ |
174 |
Hoe meenigh graf herleeft: Dat vele begravenen herleven |
175 |
Hoe: En lees dan ook af, hoe |
|
als eerstlingh: vgl. 1 Corinthiërs 15:20 |
177 |
Zoo: Evenzo |
|
jongst: bij de jongste dag |
|
aadem rept: zal leven (‘vluchtige adem in en uit zal blazen’) |
178 |
Werd: Zal ... worden |
|
in een punt: ogenblikkelijk, ‘in een punt des tijds’ (i Corinthiërs 15:52). De mensen die bij de jongste dag in leven zijn, zullen dus onmiddelijk met hun heerlijk lichaam bekleed worden. Zij zullen ‘veranderd’ worden en niet eerst sterven. |
181 |
op den toelach: omdat hij wordt toegelachen (wnt xvii, i, 513, deze plaats) |
| |
| |
182 |
Op aller vrenghden throon: De nieuwe mensch, die een plaats heeft op de troon van alle vreugden |
183 |
Van gond gelas: Van gulden glaswerk (‘van zuiver goud, zijnde zuiver glas gelijk’, Openbaring 21:18 en 21:21) |
|
vol parlen, en gesteent: vgl. Openbaring 21:19-21 |
184 |
Ierusalems gemeent: De stad van het nieuwe Jeruzalem |
185 |
op dien stoel: op die troon (Openbaring 20:11) |
187 |
gekruist: gepijnigd |
188 |
Knarst: nl. met de tanden (vgl. Mattheüs 25:30) |
|
druischt: kabaal maakt |
189 |
Wat: Welke |
|
naa eisch: naar behoren, naar vereist |
190 |
Maar raadsels: dwz. ‘Die voorzeggingen zijn, maar die raadsels zijn’ |
|
het vleisch: het menselijk geslacht |
191 |
heb olie in syn lamp: moet olie in zijn lamp hebben (nl. evenals de wijze maagden, Mattheüs 25:4) |
192 |
onder: bij, in |
193 |
wan: wanneer |
|
't vierlyvich element: de wereld, bestaande uit de vier elementen (vgl. r. 123) |
194 |
syn talent: vgl. de gelijkenis van de talenten (Mattheüs 25:14-30) |
195 |
Den Bruigomheer: Voor de Bruidegom (Mattheüs 25:6 en vgl. Openbaring 21:9) |
|
te lichten: syn talent op te heffen (Hem zijn talent aan te bieden) en als een olielampje te laren schijnen |
196 |
ooverwinst: winst (wnt xi, 2232), verkregen door te woekeren met zijn talenten |
197 |
welkom: welkom geheten (vgl. Mattheüs 25:21 en 23) |
|
dus: zo |
198 |
Genaadigh Heemelloon: Een hemels loon, dat genade is |
|
correctie |
Op p. 102 van de bundel van 1657 staat in r. 53 van dit gedicht lerp. In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel is dit gewijzigd in lerv' (vgl. voor een bespreking van deze correctie het rubriekje Correctie bij gedicht no. [39]). |
|
|