| |
[99] Gierigheits wooninge en gestaltenisse (p. 144)
toelichting |
Zoals zovele reizigers in zijn tijd maakte ook Six vanuit Rome een uitstapje naar Napels en omgeving (Schudt, 1959, p. 149-150; Frank-van Westrienen, 1983, p. 295-298). Zijn excursie moet dus in de laatste maanden van 1650, de tijd van zijn verblijf in Rome, hebben plaatsgevonden. Hij beklom de Vesuvius, bezocht de Solfatara nabij Pozzuoli (vgl. gedicht no. [79]) en reisde ook door naar Cumae, waar hij de grot van de Sibylle bezocht. Deze Sibylle van Cumae had Aeneas vergezeld bij zijn tocht door de onderwereld (Aeneis vi). In een van de vele bij Cumae liggende grotten meende men de woning van de Sibylle te hebben teruggevonden. De grot was daarmee een toeristische trekpleister geworden. |
|
Six dringt diep in de grot door en heeft daar, in een grotwoning, een ontmoeting met een oud wijf, niet de Antieke Sibylle, maar een dochter van de rykdoms God, een geldzuchtig oudje, door Six zo beschreven dat de lezer in haar de personificatie van de gierigheit, de hebzucht (avaritia), herkent. Six' beschrijving van de oude vrouw vertoont nl. opvallende overeenkomsten met elementen in de iconografie van de avaritia, zoals die te vinden zijn in Ripa, 1644, p. 168-171: ‘Een oude magere bleecke Vrouwe, in wiens wesen hertzeer en swaermoedigheyt uytblinckt, hebbende ter syden eenen mageren Wolf, [...]. Mette geslooten Beursse isse gestelt, als meer vermaeck scheppende om dieselve uyt lust te besien, als om die tot nut en nodruft te gebruycken. [...] zy wort genaemt Moeder van alle schelmerye, [...]. De tange of haecke in de rechter hand is een gereetschap dat altijt nae sich treckt [...].’ |
|
Ripa licht verder toe: ‘De Gierige [...] sullen veel liever, met een inslockende begeerlijckheyt, 't geene zy hebben, laeten bederven, als dat zy 't souden gebruycken, en de behoeftige onderstant doen.’ |
|
Het bijzondere van Six' beschrijving is, dat men de indruk krijgt dat er een werkelijke ontmoeting tussen hem en Vrouw Gierigheit heeft plaatsgevonden. Iwema denkt niet aan een werkelijke ontmoeting, naar ik meen op te kunnen maken uit zijn artikel (Iwema, 1957). Hij vraagt zich af ‘wat Six ertoe gebracht zou kunnen hebben zijn allegorische voorstelling der gierigheid juist in déze omgeving te plaatsen’. Als mogelijkheid noemt hij, dat Six een verband heeft willen leggen |
| |
| |
|
tussen de Antieke Sibylle, die haar voorspellende kracht zou hebben Gekocht van Pluto, met heur bloed, En offerhande van 't gemoed (r. 15-16) en Vrouw Gierigheit, die een dochter van de rykdoms God heet (r. 19) en dus een dochter van dezelfde Pluto zou zijn. In de Oudheid had er dus een verband tussen Pluto en de grotbewoonster bestaan en dat verband kan Six hebben ingegeven de huidige (door hem gefantaseerde) bewoonster in verband te brengen met dezelfde Pluto, nu niet langer als god van de onderwereld, maar als rykdoms God. De plaatsing van de gepersonifieerde hebzucht in juist deze grot zou dus zijn ingegeven door de dubbele functie van Pluto. |
|
Iwema is niet heel zeker van bovenstaande verklaring. Hij noemt ook een andere mogelijkheid: het kan zijn dat de grot, om welke reden ook, bekend stond als een plaats waar rijkdommen verborgen lagen. In de zestiende eeuw was een Spanjaard inderdaad in de grot op zoek geweest naar zulke rijkdommen (Iwema, 1957, p. 174). Uit Vergilius' Georgica ii, 165-166 kon zelfs blijken dat er goudmijnen op deze plaats waren geweest en men bracht het verhaal van de door Aeneas geplukte gouden twijg (vgl. Aeneis vi, 136-148 en 210-211) wel in verband met deze mijnen (vgl. Volkman v, 1774, p. 235). Inderdaad kunnen deze verhalen Six op de gedachte hebben gebracht zijn Vrouw Gierigheit in juist deze grot te plaatsen. |
|
Het lijkt mij echter ook mogelijk (Iwema noemt deze mogelijkheid niet), dat Six wel degelijk een werkelijke ontmoeting heeft gehad in de grot. Het kan immers zijn, dat de grot bewoond of beheerd werd door een oude vrouw, die de reizigers de grot liet bezichtigen. In die oude vrouw kan Six (misschien omdat zij de reizigers entreegeld vroeg?) een toonbeeld van hebzucht hebben gezien, en die kijk op haar kan hem op het idee hebben gebracht het oudje met vele fantastische overdrijvingen te portretteren als Vrouw Gierigheit, daarbij gebruik makend van hem bekende iconografische gegevens en verwijzingen naar de mythologie van de Sibylle en Pluto. Dit gedicht is afgedrukt op p. 91-101 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
titel |
gierigheits wooninge en gestaltenisse: De woning en het uiterlijk voorkomen van de Hebzucht |
1 |
op reis gesien: dwz. dat ik op reis heb gezien |
2 |
liên: mensen |
4 |
Dan: Anders dan |
7 |
Bajen: Baiae, de Antieke badplaats aan de Golf van Napels |
|
Avernus lak: het meer Avernus (wnt viii, i, 927). Het ‘Avernus lacus’ ligt iets ten noorden van Baiae. |
8 |
tempel wrak: wrakke tempel. Aan de oostelijke oever van het meer staat de ruïne van een Antiek badhuis, dat verkeerdelijk wordt aangeduid als ‘Tempio di Apollo’ (Beloch, 1890, p. 171; Iwema, 1957, p. 171). |
9 |
Bekeeken werd: Bezichtigd wordt, dwz. Te zien is |
10 |
Eer: Ooit |
|
duikt een bol: is een grot verborgen (wnt iii, ii, 3572), of: is een grot die de diepte invoert |
| |
| |
11 |
doodsch, en stil: bepaling bij heuvlen noordwaards |
12 |
De woonst: Het verblijf |
|
Kumasche Sibil: Sibylle van Cumae. De stad Cumae ligt aan zee, ten westen van de bedoelde grot. |
13 |
voorseggende, als van aart: profeterend, alsof zij die gave van nature bezat (wnt i, 536). Iwema, 1957, p. 173 verklaart: ‘zoals met haar aard (“status”) overeenkwam’. |
14 |
Versierde: Verdichte, Verzonnen |
|
heeft gebaart: ‘ter wereld heeft gebracht’, heeft gesproken |
15-16 |
Gekocht ... gemoed: Die zij van de onderwereldgod Pluto gekocht heeft met haar bloed en met haar hart en ziel als offerande (vgl. Iwema, 1957, p. 174: ‘De vv. 15 en 16 zijn duister, vooral omdat we niet weten of Six een letterlijke offerande heeft bedoeld. Mogelijk dicht hij de Sibylle een met bloed bezegelde onderhorigheid-naar-de-ziel aan de duivelse machten der onderwereld toe (wat in geen geval steun vindt in de mythologie) naar het voorbeeld van dergelijke transacties uit de jongere litteratuur’). Samen met de Sibylle bracht Aeneas wel offers aan Dis (Pluto) om te mogen terugkeren van zijn tocht door de Tartarus (Aeneis vi, 153-155 en 252-254, vgl. v, 735-736), maar daarbij is slechts sprake van dieroffers. |
17 |
beseeten van een bes: in het bezit van een oud wijfje |
18 |
nimmer satte tesch: nooit voldaan vrouwmens (wnt xvi, 1001, deze plaats) |
19 |
de rykdoms God: ‘de god rijkdom’, of bedoelt Six opnieuw Pluto, nu als god van de rijkdom (vgl. de Toelichting en de annotatie bij r. 305)? |
20 |
Noch arm, by machtigh ooverschot: dwz. Die ondanks een enorme overvloed toch arm is |
21 |
Dicht rondom: dwz. Omdat het rondom afgesloten ligt |
|
een dikke locht: een benauwende atmosfeer |
22 |
Die 't staande waater ooverbrocht: Die boven het stilstaande water hangt (nevenvorm van overbrugd?). Uit het Lago d'Averno stegen zulke zware walmen op dat er geen vogels overheen konden vliegen (Vergilius, Aeneis vi, 237-242). |
23 |
Zoo: expletief, vat het elliptische Dicht rondom (r. 21) op |
|
woestyn: woestenij |
25 |
is sonder wegh: dwz. is niet gebaand, is niet duidelijk gemarkeerd |
26 |
Gelyk een doolhof dicht van heg: Met ondoordringbare heggen, als een doolhof |
28 |
Kles: Klis |
|
adiant: adianthum of krulvaren. De bekendste adianthum is het venushaar. |
|
ciparis: wilde cypres (wnt iii, ii, 2177 noemt de vorm cyparissus zeldzaam) |
29 |
een kruid: cryptisch omschrijft Six in r. 29-32 de naam van een plantje. Ik denk, dat in eeuwigh werd misleit (r. 32) de duidelijkste toespeling op die naam schuilgaat. Als mogelijke oplossing noem ik het doolkruid of de doolwortel, ook bekend als de eenbes (Paris quadrifolia). Volgens een volksgeloof zou degene die erop trapt verdwalen (wnt iii, ii, 2768). |
| |
| |
30-31 |
listigh voorbedacht Daar koomende: die daar sluw naartoe komt met de boze opzet |
32 |
eeuwigh werd misleit: voor altijd op een dwaalspoor zal worden gebracht |
33 |
Van most natuurlik ooverwrocht: Door de natuur met mos overtrokken, ‘overgewerkt’ (vgl. wnt ix, 1159: ‘Mnl. mos (ook wel most)’) |
35-36 |
daar ... verdriet: dwz. daarin nestelen geen andere vogels dan ‘het ongeluk voor kleinere vogels’, dus: geen andere vogels dan grote roofvogels |
37 |
sonder geen: niet zonder |
38 |
De mond: De toegang tot de grot |
|
laat er: raakt er ... kwijt, laat er ... achter |
38-39 |
haair ... kleed: haartjes en pluisjes van zijn wollen mantel (wnt ix, 2153, deze plaats) |
40 |
in, deur braamen, treedt: door braamstruiken heen binnentreedt |
41 |
Een leidsman: kennelijk een plaatselijke gids |
|
een talkekeers: een vetkaars, vervaardigd uit dierlijk vet (wnt xvi, 833, deze plaats) en kennelijk in een lantaarn geplaatst (vgl. r. 47). Of bedoelt Six hier en in r. 47 een met vet geïmpregneerde fakkel? |
42 |
voor: voorgaande |
|
recht en dweers: dwz. nu eens in een rechte lijn naar beneden voerend, dan weer afbuigend (vgl. wnt iii, ii, 3717: ‘rechtuit en zijwaarts, in de oudere taal’) |
43 |
Met spaaden: Met schoppen (of: Door uit te graven, wnt xiv, 2563?) |
44 |
twintigh vaam: dwz. ongeveer 36 m. Een vadem is een lengtemaat van zes voet (wnt xviii, 149), een voet is tussen de 25 en 32 cm lang (wnt xxii, 361). |
|
genaakt: aankomt bij, ... bereikt |
45 |
gaalery: gang (wnt iv, 164) |
46 |
nachtgespensen: nachtspoken (wnt iv, 1780, deze plaats) |
48 |
groover: zwaarder |
49 |
Des kykers hart beswykt: dwz. De bezoeker wordt wee om 't hart |
50 |
in geen wynglas heeft gesien: dwz. geen hartversterking heeft genomen |
51 |
op droogh: op een droge ondergrond |
|
by aventuur: alleen bij toeval |
53 |
klei, en keijich: kleiig is en keien bevat (wnt vii, i, 2052, deze plaats) |
|
sypt: druipt (wnt xiv, 1352, deze plaats) |
54 |
Hoe verder tree: dwz. Hoe verder men stapt |
|
pypt: piept, verbonden met muis Met vlerken, r. 55-56 (vgl. wnt xii, i, 1541) |
55 |
querkt: vgl. wnt viii, i, 764, deze plaats: ‘door six v. chand. gevormd ter nabootsing van een sissend of knarsend geluid’. Waarschijnlijk is het werkwoord echter verbonden met padde, r. 56. |
|
kryt: krijst, gilt |
55-56 |
en muis Met vlerken: en vleermuis |
56 |
daar t'huis: die daar thuis zijn |
57-58 |
In ... van: Met angst in hun afgrijselijk gelaat voor |
59 |
als een baaken: dwz. omdat het (voor de dieren) als een baken werkt |
61 |
het kleed: de kleding |
63 |
naa om leegh: naar beneden |
64 |
Een halve myl schier: dwz. Bijna 1900 m. Een mijl telt 5600 ellen van ongeveer 69 cm (wnt iii, iii, 4055 en ix, 705). |
| |
| |
|
Iwema's opgave van de breedte en hoogte van de grot (maar liefst 35 m breed en ruim 60 m hoog) berust op een omrekeningsfout: volgens Beloch is de grot ‘19 p breit, im Mittel 33 p hoch’ (waarbij p niet staat voor passus, zoals Iwema kennelijk dacht, maar voor palmo), hetgeen overeenkomt met een breedte van ongeveer 5 m en een hoogte van ongeveer 8.5 m in het midden van de grot (Beloch, 1890, p. 171 en p. 420; Iwema, 1957, p. 172). |
|
uit de weegh: verderop (?) |
65 |
het gat: dwz. de grotwoning |
|
sich self verraadt: dwz. zich laat horen, zich ‘prijsgeeft’ |
67 |
dat: nl. Tot dat |
68 |
Ontrent een stap, en treede langh: Ongeveer twee passen lang (dwz. 5 voet, ongeveer 1.5 m, vgl. wnt xv, 758) |
69 |
U stuitende, op: Die u doet stuiten op, Die u voert tot aan |
70 |
ringh: nl. klopper |
71 |
Met dat: Zodra |
|
ringkelt: aanklopt met de deurring (wnt xiii, 554) |
72 |
Zoo snaauwschen: Een zo snauwende (wnt xiv, 2271, deze plaats: ‘eenmaal aangetroffen’) |
72-73 |
en ... hond: en een zo groot misbaar van het afschrikwekkend geblaf van een hond |
74 |
Gevloogen op de deur: Die ... tegen de deur op is gevlogen |
76 |
klaatert: klettert |
77 |
kas, en koffers: geldkisten en -koffers |
77-80 |
daar men [...] schoffelt in, en stouwt: waarin men ... schuift en stouwt (wnt xiv, 766, deze plaats) |
78-79 |
In ... silver: dwz. In de vorm van goud en zilver, in ijlings getelde en ongetelde munten en in ongemunte stof (baren, klompjes e.d.) |
81 |
Met dat: vgl. r. 71 |
|
een boom: een afsluitboom |
82 |
De deur verlaaten: dwz. Van de deur worden geschoven |
83 |
met: zodra |
|
de herren: de scharnieren (wnt v, 2147, deze plaats) |
84 |
die korte alvinne: dat gedrongen spookmens (vgl. wnt ii, i, 319, deze plaats) |
85 |
Molos: zware hond (wnt ix, 1041) |
|
by 't lappigh oor: dwz. die zij aan zijn voddige oor vasthoudt (wnt viii, i, 1091, deze plaats) |
86 |
boos, en booser: steeds woedender |
86-87 |
geen gehoor, Vergunt: het ... onmogelijk maakt iets te horen, ‘horen en zien doet vergaan’ |
88 |
wel zoo bloot: even duidelijk zichtbaar |
90 |
is [...] gekint: heeft een ... muil |
91 |
eendebonden: honden voor de eendenjacht (wnt iii, iii, 3821, deze plaats, hapax) |
92 |
swynich: als dat van een everzwijn |
93 |
gloende: gloeiende |
94 |
Staroogen nimmermeer bedaart: Staren onophoudelijk fel |
95 |
start: staart |
|
soo woed: even verwoed |
| |
| |
96 |
de leeuwevoet: de poot van een leeuw |
97 |
Een bufflen ringkraagh scherp gepent: Een buffelleren halsband met scherpe punten |
98 |
gewent: gewonden, geslagen |
100 |
harsigh kennep: met hars geïmpregneerd touw (als een soort kaars) |
103 |
anders flaauw: dat anders (‘gewoonlijk’) flets is |
104 |
bejaarde brillen: oude brilleglazen |
|
gaauw: levendig, leep |
106 |
Van [...] bedykt: Met ... als met dijken omgeven (wnt ii, i, 1192, deze plaats) |
107-108 |
Waar tuschen dat een teerigh spoor [...] loopt door: Waartussendoor een baan van teer (van tabak?) loopt |
108 |
schraal bevelt: met vel schraal bedekt |
110 |
Ontdoen: Ontbloten |
|
hek: nl. het gebit |
111 |
een holle keeverkin: een hol lopende keuvelkin (een uitstekende kin, vgl. ook kever- of kevelbek, een mond waarvan de ondertanden zozeer vooruitsteken dat ze buiten de boventanden vallen, wnt vii, ii, 2728 en 2729, deze plaats) |
112 |
seevers: kwijl |
113 |
Deur: Door ... heen |
|
haair onttuit: verward-loshangend haar (vgl. wnt x, 1999, deze plaats, dat het woord afleidt van onttuien, ‘losmaken’, maar vgl. ook tuit, ‘haarvlecht’, wnt xvii, ii, 3960) |
114 |
van: vanaf |
116 |
slordigh net: een slordig hes uit aaneengenaaide flarden (wnt ix, 1866-1867). Verklaringen als ‘half slordig-half netjes’ of ‘slordig, precies als’ lijken mij minder aannemelijk. |
117 |
Gelascht van wolven tot een jak: Van wolfsvellen tot een jak aaneengenaaid (vgl. wnt viii, i, 1108) |
118 |
een panthers sak: het vel van een panter |
119 |
De rokwol: Het wol van de rok |
121 |
De sleutelriem: De riem waaraan vrouwen hun sleutels droegen (wnt xiv, 1706). Deze regel is naamwoordelijk deel van het gezegde (vgl. r. 122). |
122 |
saam gemaakt: aaneengehecht |
123 |
Te rechter: Aan de rechterzijde |
|
weeght: hangt |
124 |
't stroopsel: het afgestroopte vel |
125 |
De schorteldoek is bontsinkleer: Het schort is van bunzingleer (wnt iii, i, 1895, deze plaats) |
126 |
Om stryt met geuren van goor smeer: dwz. Met geuren die met die van ranzig vet wedijveren |
127-128 |
met ... bewaart: met een kraag van een vossestaart en is daarmee tegen de kou beschermd |
129 |
toffels: pantoffels, muilen |
|
van geen os: dwz. niet van rundleer |
130 |
van een wree rhinoceros: van het leer van een wrede neushoorn |
131 |
Uw welkomst hanght aan: dwz. Of u welkom bent hangt af van |
|
goed bescheed: goed bescheid, goede berichten. Men moet dus wel iets |
| |
| |
|
‘te maken hebben’ met de in r. 133-138 opgesomde kinderen als men welkom wil zijn (vgl. Ripa, 1644, p. 170: ‘[...] zy wort genaemt Moeder van alle schelmerye, [...]’) |
133 |
Argelist: Kwade Trouw |
136 |
Muntbootser: Muntnamaker, Valsemunter (wnt ix, 1244, deze plaats: ‘een ongewone term’) |
|
Schrooijer: Muntsnoeier (die nl. de randen van munten afsnijdt en de afsnijdsels omsmelt, wnt xiv, 1085, deze plaats, en vgl. r. 230, hieronder) |
137 |
Maatkorter: Maatverkleiner (die nl. een meetlat inkort, om zo minder waar voor hetzelfde geld te kunnen verkopen) |
|
Tweederhandeschaal: Weger met tweeërlei weegschalen |
138 |
Kymist: Alchimist |
|
Myner van metaal: ‘Toeëigenaar’ van metaal, Gelddief (vgl. wnt ix, 717-718). wnt ix, 718 verklaart dit Myner als ‘mijndelver, delfstofkundige’, maar ik denk dat Six slechts in woordspel op deze betekenis doelt. |
140 |
Haar eigen vaar: Haar eigen vader, de rykdoms God (r. 19) |
|
in droom gewan: in een droom ontving. Dit betekent dat haar kinderen zijn verwekt in een ‘alvendroom’ (een ‘Alptraum’), waarin haar eigen vader als ‘incubus’ (demonische verwekker) optrad (Handwörterbuch des Aberglaubens i, 281 en iv, 695). |
142-143 |
Door ... reekeningh: Leggen via hun kassiers wekelijks rekening en verantwoording af. Met de kassiers bedoelt Six waarschijnlijk de knechten van de genoemde ondeugden, waar ook ter wereld. |
143 |
't profyt: de winst |
144 |
deur al de werld bedyt: door toedoen van de hele wereld (de mensheid) aangegroeid, of: over de hele wereld aangegroeid (wnt ii, i, 1190) |
145-146 |
Met ... gebrek: dwz. En daarbij brengen zij haar ook de eerste levensbehoeften en doen een goede handreiking van alles waaraan ze gebrek zou krijgen (vgl. wnt iv, 1655, deze plaats) |
147 |
Zulks dat: Zodat |
|
reis: keer |
148 |
Onrustigh laat: Ongerust verlaat (‘Angstig ... behoeft te verlaten’) |
149 |
Zoo deese in voorspoed zyn geeert: Als hun voorspoed eer wordt bewezen, dwz. Als u haar ter ere van haar kinderen wat geld ter hand stelt |
150 |
Se laat schier sien wat ghy begeert: Laat ze u weldra zien wat u wilt zien (nl. het interieur van de grotwoning) |
151 |
Sluit strax den hond schoorvoetend vast: Legt ogenblikkelijk de tegenstribbelende hond vast |
152 |
aan de post gelascht: in de deurpost vastgeklonken (wnt viii, i, 1108, deze plaats) |
153 |
den basser: de ‘blaffer’ |
154 |
Al knorrende: Terwijl zij moppert |
|
heine: nabije (wnt vi, 481, deze plaats) |
155 |
Rondom vol been, dat: Die over de hele oppervlakte gevuld is met botten, die |
156 |
wat hy at, en wat hy dronk: wat hij heeft gegeten en wat hij heeft gedronken, dwz. van zijn poep en pis |
| |
| |
157 |
waar se waakte, en sliep: dwz. waarin ze altijd heeft verbleven |
158 |
Telt twintigh voeten hoogh, en diep: dwz. Is ongeveer 6 m van boven naar beneden |
159 |
sestigh andre meet: zestig andere voeten (dwz. ongeveer 18 m) afmeet |
160 |
ruim half soo breed: en ruim 9 m breed |
162 |
verminderde, of begon: onder- of opging (en afnam of waste), dwz. ‘ooit scheen’ |
163 |
soomeroegsten: zomerse oogst-, augustusmaanden |
165-166 |
Gelykt ... een: Is, gelijk de toegangstunnel, (van) aarde en steen in hun natuurlijke (niet door mensenhand gemaakte) samenhang (vgl. wnt iv, 1710). De structuur van de zin is mij niet geheel duidelijk. Mijn interpretatie ‘Is, gelijk ...’ doet niet volledig recht aan Six' Gelykt. Een correcter weergave is misschien ‘Lijkt op de toegangstunnel’, waarbij achter ingangh een pauze (een leesteken?) dient te worden gelezen. |
167 |
gedelft: gegraven (wnt iii, ii, 2394: ‘somtijds ook zw. vervoegd’) |
168 |
Gevloert, gewandt en schurft gewelft: Van een vloer, wanden en een schurftig gewelf (plafond) voorzien |
170 |
rym: rijp |
171 |
berachebelt: ‘berocheld’ (vgl. wnt xii, iii, 131) |
172 |
zoo toegestelt: in zo'n toestand |
173 |
honger: dwz. smaakzin |
174 |
Wan aadem tocht die oopen doet: Als een teug adem die ontsluit, dwz. Als een teug adem de neus en de honger blootstelt aan de geur en de smaak van de atmosfeer |
175 |
Hoe leit: Hoezeer is |
176 |
Belemmert aan een iedere sy: Aan alle kanten in beslag genomen, Langs alle wanden volgestouwd |
177 |
wit: met witte schimmel |
179 |
blykt daar een gank: is er een doorgang te bespeuren |
180-181 |
aan ... eetschapraai: naar haar wisseltafel, slaapvertrek èn provisiekast (die dus in één ruimte zijn verenigd) |
182 |
Tentswyse omkleedt van geel karsaai: Rondom als een tent behangen met geel karsaai. In de grotwoning was dus een geel-karsaaien voorhang aangebracht en daarachter waren ook de wanden behangen met karsaai, een soort grove keper. De achterzijde van de zo gevormde binnenhof bestond eveneens uit een karsaaien gordijn, waarachter zich nog een spint bevond (vgl. r. 200, r. 239 en r. 274). |
183 |
Met swarte lysten aan de kant: dwz. Als het ware omboord met zwart-beduimelde randen (vgl. wnt viii, ii, 2378) |
185-186 |
Tien ... Om hoogh: dwz. Tien voet (ongeveer 3 m) hoog |
186 |
een paaviljoen: een hemel, een baldakijn (wnt xii, i, 859) |
187 |
Van 't welfsel weegende: Vanaf het plafond neerhangend |
188 |
Van Krokodils te saam geboort: Uit met een boord aaneengezette krokodillepantsers (bepaling bij paaviljoen) |
189 |
kunstigh: vindingrijk, ingenieus |
|
om leegh: omlaag |
190 |
het sweet: nl. het uit het plafond siepelende water |
|
seegh: kan neervallen |
191 |
uitgebreide: uitgespreide |
| |
| |
195 |
is zoo bedekt: is aldus met een hemel overdekt |
196 |
Schier vyftien voet voor uit gestrekt: Over een lengte van bijna 15 voet (ongeveer 4.5 m). De bedoelde ruimte was dus ongeveer 4.5 m diep, 9 m breed en 6 m hoog (vgl. r. 157-160). Op 3 m hoogte hing de beschreven hemel. |
197 |
Waar langs: En aan de achterzijde daarvan (?) (er is eigenlijk sprake van een aansluiting bij ‘kamer’, uit Des kaamers breedte, r. 195) |
199 |
opschuift: openschuift |
|
de selve: dezelfde (nl. geel-karsaaien) |
200 |
Als deuren van het binnenhof: Als de gordijnen van de voorhang |
201 |
Dit is alleen: Dit alleen is (reeds) |
203 |
Voor: Aan de voorzijde |
|
de bank: nl. de wisselbank (r. 180), de geldtafel |
|
een blauwe serk: die een hardstenen (arduinen) grafzerk is |
204 |
hol van daagliks slytrigh werk: uitgehold door de slijtage van dagelijks dienstdoen |
205 |
Daar rust een rosse kei gerolt: Daar is een roodachtig steenblok heengerold (in gebruik als zetel) |
206 |
In klei gemetselt: Met klei aan de grond vastgemetseld (?) |
206-207 |
opgevolt Van: gestoffeerd met |
207 |
smoddigh vet: die smerig vet zijn (wnt xiv, 2179, deze plaats) |
208 |
Waar sy sich, als op kussens, set: Waarop zij gaat zitten als op kussens |
210 |
op het reeknen, kloek: die ingesteld zijn op rekenen |
211 |
Niet half volreekent: Nog niet half volgerekend |
211-212 |
van ... besat: met berekeningen van haar bezit in de vorm van uitstaande schulden aan haar en van het bezit dat zij reeds tot haar beschikking heeft |
213 |
Hier neeven: Behalve dit, Hiernaast |
214 |
Gemerkt met: Met een watermerk van |
|
sperwers, en een mier: wijzend op haar vlijt bij het graaien |
215-216 |
Een seegel [...] In staal: Een ijzeren lakstempel |
217 |
Doorteert harpuis: Met teer gemengde hars (wnt v, 2262-2263). Harpuis werd wel gebruikt om scheepswanden te dichten. |
218 |
dat haar broer doorstak: waarmee haar (niet nader te identificeren) broer is vermoord |
219 |
hoornige: van hoorn gemaakte. Sommige inktkokers werden van hoorn vervaardigd (vgl. wnt vi, 1751). |
220 |
gallen: vocht van galnoten (een ingrediënt voor inkt) |
221 |
uit een Arends arm: dwz. van arendsveren |
222 |
Sand: algemeen in gebruik om met inkt geschreven tekst te drogen |
|
uit Charibdis waaterswarm: uit Charybdis' zeeëngte (‘watersamenkomst’, vgl. Kiliaan, 1599: ‘swerm. Coitio’). De gevaarlijke zeeëngte tussen Sicilië en het vasteland van Italië, de Straat van Messina, heette ook ‘Scylla en Charybdis’ naar twee verslindende zeemonsters. |
223 |
het bloedich Britsche strand: de krijtrotsen van de kust van het bloedige Engeland. Six verwijst naar de bloedige burgeroorlog in Engeland en de onthoofding van Karel i in 1649. |
224 |
sponsen: gebruikt om de aantekeningen met Kryt (op een lei) uit te wissen |
| |
| |
224-226 |
de selve rand [...], Gelijk die: dwz. hetzelfde rif ... als waarvan de spons afkomstig was, die |
226 |
die Kristus heeft geterght: die Christus heeft gepijnigd, nl. de eekspons (vgl. Mattheüs 27:48) |
227 |
kleeft daar by: gaat daarmee samen (wnt vii, ii, 3999), met de implicatie dat de bedoelde boeken kleverig-vies zijn |
227-228 |
tot ondersoek, Van geldswaardye: om de waarde van de verscheidene muntsoorten vast te stellen |
229 |
Noch: Ook |
|
toetsteen: een donkere steen, waarlangs men edele metalen wreef, om die op hun echtheid te onderzoeken |
|
goudgewicht: een set contragewichtjes om goud te wegen (vgl. wnt v, 480) |
230 |
schrooischaar: een metaalschaar om munten te snoeien (vgl. de annotatie bij r. 136, hierboven) |
231 |
uur: klok |
|
die konstnaars tart: die instrumentmakers trotseert, veel beter is dan klokkenmakers (gewoonlijk) maken |
232 |
Hoe kon die koop die pry van 't hart?: Hoe heeft dat kreng de aanschaf dáárvan over haar hart kunnen verkrijgen!? |
233 |
En eeuwigduurende almanach: En een eeuwigdurende kalender |
235 |
jaarge: jaar oude |
236 |
Van pottebakkers: dwz. Uit klei, Van aardewerk |
|
van wat voor smout: met wat voor vet als lampolie (wnt xiv, 2213, deze plaats) |
238 |
Verheeven: In de hoogte opgehangen |
|
aan hout: aan een houten steel of balk |
239 |
Schuins door 't behanghsel in de wand: Die door het behangsel heen schuin in de wand steekt (vgl. voor het behanghsel de annotatie bij r. 182) |
240 |
het lemmet: de pit (wnt viii, i, 1545, deze plaats) |
241 |
Voor aan vereelt: Aan de voorkant met eelt bedekt |
|
kraauwt: krabbelt, pulkt |
242 |
hooger uit het smeer: omhoog uit het vet |
243 |
't opper einde van den disch: 't hoofd van de tafel |
245 |
Juist op: Precies boven |
246 |
potgeld: spaarduiten (wnt xii, ii, 3709) |
247 |
De bultsak: De bedde- of strozak (wnt iii, i, 1888) |
|
een ruige beer: nl. uit het vel daarvan gemaakt |
248 |
Het hoofd, en d'ooren: Háár hoofd en oren |
249 |
peulwen: peluwen, kussens (wnt xii, i, 1438, deze plaats) |
|
van een tigerdier: uit een tijgervel |
250 |
pluimen: veren |
251 |
Het deksel: Het beddegoed, De deken |
252 |
van een slangh, omwracht: uit een slangevel omgewerkt |
253-255 |
Welks ... plet: En wanneer men bukt, als men daarvan de ‘mooie’ marmerkleur op de hand wil bekijken, plet men |
255 |
de weeghluis: de weeg- of wandluis |
|
met die greep: in de greep waarmee men de deken dan grijpt |
257 |
springhsche: springgrage (wnt xiv, 3054, deze plaats) |
| |
| |
258 |
Op vetter wei: dwz. Die dan op een rijker veld gaan weiden |
259 |
't hoofdenleeger: 't hoofdkussen (de samenstelling niet in het wnt) |
260 |
't vuurslagh: de vuurslag, de tondeldoos |
|
houdt te raa: zorgvuldig bewaart (wnt xii, iii, 20) |
261 |
Zoo kruiptse met de vodden in: In zulke omstandigheden kruipt ze met haar vodden aan te bed |
262 |
Ontkleedt, noch kleedt: Kleedt zich niet uit of aan |
263 |
niet dan: over niets anders dan over |
264 |
verblydt: nl. door de droom verblijd |
265 |
met: zodra |
|
heur hoop: haar gedroomde geldhoop èn dat waarop ze had gehoopt |
266 |
seitse: zo vertelt ze |
|
tyg ik op de loop: ga ik |
267 |
Vlughs: Haastig (wnt xxi, 2539-2540) |
|
opgeslooten: achter slot en grendel weggeborgen |
268 |
lustich: (weer) opgevrolijkt |
269 |
In welke morgenspiegels: En in die po's. De weerkaatsende geldkoffers zijn dus in de ochtend als nachtspiegels, po's, waarin vrou gierigheit haar met schrik belast gemoed (vgl. r. 264-265) ontlast. |
271 |
't gins eindt: het gindse uiteinde (nl. van de kamer) |
|
een spint geboort: een spinde (provisiekast) uitgegraven |
272 |
In 't deel, dat aan den bergh behoort: dwz. In de bergwand |
273 |
Beschooten met een voose deel: Voorzien van een vermolmde planken vloer (wnt ii, ii, 1976) |
274 |
Opdoende door 't tapyt, sijn keel: (Een spint) Die haar keel opent door het gordijn heen, dwz. Wier opening zich achter het gordijn (vgl. de annotatie bij r. 182) bevindt |
275-276 |
laat se [...] zyn bewust: toont ze (nl. door het gordijn op te beuren?) |
275 |
met een teegenlust: tot zijn weerzin, walging (vgl. de aansluiting in r. 277) |
276 |
graagen: geïnteresseerde, benieuwde |
277 |
Zoo seer niet om: Weerzin, niet zo zeer wegens |
278 |
Als: Als wel |
|
het vleisch der ruwe dood: het vlees van de wrede slacht. Of: het rauwe slachtvlees (wnt xiii, 1935 en 1941)? |
279 |
berke kitten: berkehouten kannen |
280 |
menschedrupplen: druppels mensenbloed |
281 |
't rond stinkrigh herd: het stinkende ronde (houten) bord |
284-285 |
De ... loot: De loden kroes en ook het loden zoutvat met vaalgeel zout (wnt xvi, 919, deze plaats) |
285 |
gekuilt: gedeukt |
286 |
eeven braaf besmult: even duchtig bemorst (wnt ii, ii, 2059) |
287 |
krielt: krioelt |
|
ongenaa: ongedierte |
290 |
Wat ... gebrak.: Welke plaag (ook) niet ontbreekt |
291 |
keutlen: nl. muizekeutels |
292 |
werd ik minst gebruit: word ik allerminst gekweld (wnt iii, i, 1641) |
295 |
Ter syden: nl. Aan de wand van het vertrek |
|
een stokkebeurs: een beurs ‘bestaande uit een aantal van koordsluiting |
| |
| |
|
voorziene zakjes voor verschillende muntsoorten, bevestigd aan een gemeenschappelijk (bekleed) houten handvat’ (wnt xv, 1842, deze plaats). Een dergelijke stokkebeurs is afgebeeld in Van Beek, 1985, p. 16. |
296 |
voor veel keurs: voor een grote keur aan munten |
297 |
krauwels, schup, en sift: haken, ‘gewoonlijk met drie tanden, om iets mee te grijpen en naar zich toe te halen’ (wnt viii, i, 122, deze plaats), een schop (of spaan) en een zeef |
298 |
te rasser schift: sneller sorteert |
299 |
taafelvak: de plaats waar de tafel staat, of: het tafelblad? (de samenstelling kon ik in het wnt niet vinden) |
300 |
van een tak: uit takken (ongeschaafd hout) gemaakt |
301 |
Met eesels leer, en haair gevult: Gestoffeerd met ezelsleer en -haar (nl. met ezelshaar als vulling) |
302 |
verguldt: vereert, onthaalt, dwz. beleefd laat plaatsnemen |
303 |
voorts om: verder rond |
304 |
voor geen Keiserdom: nog niet voor een keizerrijk |
305 |
de Gooden: nl. de geldgoden (vgl. r. 311) |
306 |
't Heemelsch Hof: de hemel |
307 |
Indien 'er: Indien er al |
309 |
stoftse: snoeft ze |
310 |
de rechter: de rechterhand |
312 |
gevoorent: doorgroefd, met voren (rimpels) doorploegd |
|
glad swelt: bol gaat staan en daardoor glad trekt |
313 |
O bestemoeder: O oud moedertje (de bezoeker richt zich beleefd tot de pry) |
314 |
ik trouw: dan neem ik voor zeker aan, dat |
316 |
in vernoegingh uws gelyk: even tevreden als u |
317 |
Dus bad ik: lieve: ‘Dus’, verzocht ik, ‘beste vrouw...’ |
318 |
Plaisieren, in: Zich vermaken met, Genieten van (wnt xii, i, 2582, deze plaats) |
|
dat ryk vertoogh: die rijke uitstalling |
320 |
wat vremds: iets zeldzaams |
321-322 |
naa dees kust, Voor al: vooral naar deze contreien (vgl. wnt viii, i, 615) |
322 |
te reisen, maak belust: zal laten verlangen ... te reizen |
323 |
hoe men flikvlooit: hoezeer men vleit, hoe mooie praatjes men ook verkoopt (wnt iii, iii, 4550, deze plaats) |
324 |
Smidsdochter is, en blyft er voor: Het slot en de grendels blijven op de geldkisten (wnt xiv, 2155: ‘voornamelijk in de verbinding smids dochter is er voor’) |
325-328 |
Dit ... geest: vgl. r. 1-4 |
|
|