| |
[Vyf gedichten]
[96] 's Amsterdammers Winter (p. 101)
toelichting |
Six schreef dit gedicht tijdens zijn eerste reis naar Italië, in de winter van 1650-1651. Hij droeg het op aan zijn arts, vriend en verre verwant Simon Dilman (vgl. de opdracht, gedicht no. [308]). Het gedicht is eerder uitgegeven en van commentaar voorzien door Van Es, 1953, p. 56-79 en p. 158-168 en Schenkeveld-van der Dussen, 1988 (vgl. ook Michels, 1964, p. 184-193). Het staat op p. 51-74 van Six' bundel Poësy van 1657. |
|
annotatie |
|
|
1 |
Ik singh: ‘Ik bezing’, een traditionele aanhef (vgl. bijvoorbeeld de aanvang van Vergilius' Aeneis). Six introduceert zijn werk dus als een gedicht in epische trant, maar hij doet dit niet zonder enige ironie en zelfspot. |
2 |
Als: Zoals |
3 |
De slachtmaand: November |
|
het recht: de verplichting (vgl. wnt xii, iii, 533) |
4 |
afgeleght: nagekomen |
5 |
gras, en eik gediert: gras- en eikeleters, dwz. runderen en varkens |
6 |
getiert: opgefokt (wnt xvii, i, 15, deze plaats) |
7 |
't Westfaalsche Verken: Een (grootorig) soort varken uit het wegens zijn varkensfok beroemde Westfalen |
|
gekuipt: in een zoutkuip verduurzaamd (wnt viii, i, 517, deze plaats) |
8 |
De Mastenbroeker Os: De os uit Mastenbroek (een polder en een dorp bij Zwolle, waar men prima vee fokte; Michels, 1964, p. 185-186) |
8-9 |
deurdruipt Sich: wordt doortrokken (wnt iii, ii, 2947, deze plaats) |
9 |
Oleronner sout: het zout gewonnen op Oléron, het eiland voor de Franse westkust, bij Rochefort (Michels, 1964, p. 185) |
10 |
bout: dwz. stuk rookvlees |
11 |
tot bloedkoraal: dwz. totdat het de aanblik biedt van bloedkoraal (wegens de uit het vlees gezweten bloeddruppels) |
13 |
beulingh: soort worst |
14 |
kroonen: doen ... eer aan |
15 |
viel in 't sand: is tenondergegaan, zoals een vrucht neervalt op de grond |
16 |
herfst, en winterhand: de hand (‘het toedoen’) van herfst en winter |
17-19 |
die jaar, en uur, [...] Leert kennen: die jaargetijde èn uur van de dag laat aflezen |
18 |
Met hooghte, of syn verleegend vuur: Door de hoogte van haar stand of door haar lager (boven de horizon) staande lichtgloed |
19 |
zoo hoogh: zo hoog als in de Soomer namelijk |
| |
| |
20 |
vliende: haar loop nemend |
|
streek: koers, baan |
21 |
dat onder leeft: dat bezuiden de evenaar woont. Van Es, 1953, p. 158 verklaart hier echter: onze tegenvoeters, Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 23: de antipoden. |
22 |
't Ontneem van onse Sonvrucht geeft: Begunstigt met hetgeen zij (de zon) ons ontneemt, nl. haar gloed die de vruchten doet rijpen (wnt x, 1918, deze plaats) |
23 |
kortlinghs: nog kort geleden |
24 |
Geschooren: Afgegraasd |
25 |
de milde booterpram Der Koeyen: dwz. de koeien met hun gulle uier |
27 |
Die: Koeyen, die |
|
schuurriet: het rieten dak van de schuur |
28 |
kooi: stal |
29 |
Die velden: ‘Die ook de velden waren’ (hervatting van de in r. 23 gestarte hoofdzin) |
|
soet: liefjes |
|
't gers: het gras |
30 |
De gersjes bondt: Grashalmpjes knoopte, een spelletje van verliefde paartjes, om uit te maken, of men bij elkaar paste en of men trouw zou blijven (wnt v, 583, deze plaats) |
|
meesters: ‘meesteres’, geliefde |
31 |
Vertreuren: Kwijnen verdrietig weg |
|
ros: roestbruin |
33 |
Auroor: de Dageraad (voorgesteld als een dame die parels rijgt: de in het vroege zonlicht glimmende dauwdruppels) |
33-34 |
parlen ... top: parels op een (nu) niet groen begroeide boomtop en (nu) niet in zomerse ochtendkoelte en een heldere atmosfeer. De boomtop is nu immers kaal, de ochtend kil en de atmosfeer dampig. In de beeldspraak is de top ook de naald waarmee Aurora parels rijgt (vgl. de annotatie bij r. 36). |
35 |
Die: ‘Kale, kille en dampige boomtop, die nu ...’ |
35-36 |
gedekt, Van alabastre rymen: bedekt met rijp, zo geaderd wit als albast |
36 |
lekt: druppels smeltwater laat vloeien (het beeld van de ‘naakte’ naald waarlangs de parels glijden, wordt hier nader uitgewerkt) |
37 |
Als Feros boom: misschien: Evenals ‘de boom van Fero’. In Zuid-Amerika, in Guyana, groeit de Ferolia guianensis, een moerbeiachtige boom die een zeer hard en fraai getint hout levert dat gebruikt werd bij de meubelfabricage. Men noemde dit hout onder meer ‘bois de feroë’ (Van der Speck Obreen, 1864, p. 74 en p. 79-80). Uit de schors van deze boom druipt een melkachtig sap (vgl. de druppels langs de door Six' genoemde schors). Misschien werd dit melksap in Six' tijd voor enig (medisch?) doel gebruikt en kenden de kruidenhandelaar Six en de medicus aan wie hij zijn gedicht opdroeg het beroepshalve. Van Es, 1953, p. 158-159 wijst op een Indische gomafscheidende boom, Feronia elephantus en doet de suggestie dat Feros een poging tot etymologie van Six kan zijn (‘alsof Feronia afleiding was van een persoonsnaam Feros’). Als een andere oplossing noemt Van Es de mogelijkheid dat Feros een drukfout is voor Febos (Febus, Apollo), maar hij kan de |
| |
| |
|
aan Apollo gewijde laurier of de dichterbron Kastalia niet in de context plaatsen. |
|
die wonderbron: die wonderlijke bron (van dat melksap), of: die bron van dat wonderdoende sap (?) |
38 |
In 't straalen: In het licht (en ook: Door de verwarming) |
39 |
spaade: late |
|
blikt: glanst (wnt ii, ii, 2847, deze plaats) |
40 |
werd: wordt |
|
pest: de atmosfeer is immers zeer vochtig, en er kunnen zich gemakkelijk miasmen verspreiden (vgl. ook r. 366 hieronder) |
41 |
Opdryvende: Opstijgend |
42 |
tastlik: tastbaar, voelbaar |
43 |
Lindetuin: metaforisch voor: de Amsterdamse grachten met lindebomen (vgl. r. 46) |
44 |
de pluimen: dwz. de bladeren |
45 |
afgerolt: neergedwarreld |
47 |
Al wat de Peer, en appel droegh: Elke pere- en appelboom |
48 |
Als: Evenals |
|
kars, en Beesistam: de kerse- en ‘besseboom’ (vlierboom, bessestruik?) |
|
sweem: is ... vergaan, van blad ontdaan (van zwijmen) |
49-50 |
Of ... werd: Of het wordt, als het van een taaier (overblijvend) soort is |
50 |
in huis: dwz. in een berging (een wintertuin of oranjerie?) |
52 |
is uit: is dood, verlept |
53-54 |
't dubble bedcieraad Van Palm: het buxusboompje, het sieraad van ‘het dubbele bed’ (het huwelijksbed). Buxus was een traditionele versiering bij bruiloften (vgl. wnt xii, i, 233-234). De heester heeft groenblijvende blaadjes. Van Es, 1953, p. 159 vat dubble anders op: versiering voor ‘bedden’ in tweeërlei zin, nl. als omlijsting van bloembedden, en als tooi voor bruidsbedden. |
54 |
staagh: blijvend |
55 |
En dat: En behalve dat |
|
God Apol: een Apollo, dwz. iemand die wat dit aangaat wel een Apollo lijkt |
56 |
In hooi, een mat, of warmer hol: In een omhulsel van hooi, in een rietmat, of in een nog warmere bergplaats (binnenshuis?) |
57 |
Op Dafnes loover, gaade slaat: De laurierkers met zorg omringt. De door Apollo beminde Daphne is in een laurier getransformeerd (Ovidius, Met. 1). Ook de laurier is een altijd groen gewas. Six' Op [...] gaade slaat is mogelijk een contaminatie van ‘acht slaan op’ en ‘gadeslaan’. ‘Gadeslaan op’ is niet vermeld in wnt iv, 128-132. |
59 |
hof: tuin |
61 |
Verbeelden: Laten zien |
|
dies: daarom |
62 |
Om: Wegens |
|
haar weefgetouw: het weefgetouw van de Lente (dat het bloemtapyt weeft) |
63 |
geen lieve Rosemond: dwz. zijn geliefde schone (vgl. ‘Roselle’, de naam van de geliefde in Six' erotische poëzie) |
64 |
rond: tot een kransje |
| |
| |
66 |
Betaalt met kusjes heusch gerooft: Beloond met de kusjes die men haar vriendelijk ontsteelt |
67 |
simple leeuwerwerk: eenvoudige leeuwerik (wnt viii, i, 1376, deze plaats). Michels, 1964, p. 177 veronderstelt bij de woordvorming ‘een vermenging met een dialectisch bekende vorm leeuwerk’. |
69 |
vlichelen: fladderen (wnt xxi, 1874, deze plaats) |
|
ter lucht: de lucht in |
70 |
staadich schaatrend soet genncht: een onophoudelijk kwetterende heerlijke vreugde (wnt iv, 1582, deze plaats). Van Es, 1953, p. 159 acht hier een drukfout (voor gerucht) waarschijnlijk. |
71-72 |
Sulks ... nest: Zodat wie hem op 't gehoor volgt, zonder hem (nog) te kunnen zien, op 't laatst meent dat hij daarboven ook zijn nest heeft |
73 |
een steekelbey: een doornappel. In Friesland wordt deze plant wel ‘stikelbei’ genoemd. Mogelijk bouwt de nachtegaal zijn nest op de grond juist bij deze plant om het zo te beveiligen: grazend vee blijft nl. uit de buurt van de giftige doornappel (ik dank deze informatie aan F.G. Brouwers O. Praem.). De naam stekelbei zou ook kunnen slaan op een kruisbessestruik, of een braam- of dauwbraamstruik (Heukels, 1907, p. 211 en p. 215-216; wnt xv, 1170). |
74 |
Waar 't wyfje sat: Waarbij een nachtegaalwijfje op 't nest zat (nl. in de afgelopen lente) |
75-76 |
Van 't mannetjen [...] Geen keel: De stem van het mannetje ... niet |
76 |
verandren: wisselen van toonhoogte en moduleren |
77 |
teegen dat: tegen de tijd dat |
78 |
vroegen: nl. nu vroege |
79 |
Schoon dat: Hoewel |
|
haar vyand: hun vijand (nl. die van de kikkers, vgl. r. 81) |
80 |
naa een reeuwsch quartier: naar ‘een wellustige streek’ (wnt xii, iii, 1091, deze plaats). Six bedoelt het zuidelijke paargebied van de ooievaar. |
81 |
't Gebrikkekik, koak, koak: de klanknabootsing gaat (via een vertaling of navolging?) terug op Aristophanes' Kikkers, 209-210 (vgl. de Tael-En Dicht-Kundige By-Dragen 11, 1762, p. 136 over deze plaats). |
82 |
rak: plas of sloot (vgl. wnt xii, iii, 190, deze plaats) |
84 |
niet schrikkigh is: dwz. nu niet bang is (omdat de hengelaars nu thuiszitten) |
85 |
sjirrelende: wendbaar rondvliegende (wnt xiv, 1387, sirrelen, deze plaats: ‘In noordelijke dialecten’). Is het woord echter niet eerder een klanknabootsing? |
85-87 |
die ... land: die, omdat hij snel naar elders vertrekt (ook in de zin van: al gauw naar een ‘vijandig’ land overloopt), elk jaar weer dienstdoet als een spion vanuit het ene in het andere land (vgl. wnt xi, 1867 en xiv, 2747). Een ‘overloper’ is immers prima te gebruiken als spion. |
88 |
Die: nl. een spie, die |
89 |
Ons bykomt: Bij ons arriveert |
|
een keerelingh: een ‘terugkomer’ (wnt vii, i, 1992, deze plaats), waarschijnlijk ook in de zin van: iemand die op zijn schreden terugkeert, tot zijn eerdere partij weerkeert (vgl. het beeld van de ‘overloper’ die een spion werd) |
90 |
Verspiedde: ‘Bespeurde’ |
|
de linderingh: de verkoeling (vgl. wnt viii, ii, 2422, deze plaats) |
| |
| |
92 |
't Kleppentren: Het geklepper (wnt vii, ii, 3893, deze plaats: door Six gevormd van kleppenter, ooievaar, dat hij uit Kiliaan, 1599 kende) |
93 |
syn jonger tyd: voor het recente gedeelte van zijn leven (vgl. ‘de jongste tijd’), of: voor de tijd van zijn jongelingschap (jonger: jongemanne-, vgl. wnt vii, i, 384), voor zijn jeugd? Het zinsdeel is afhankelijk van Bedankte (r. 95). |
94 |
dus: aldus (nl. met geklepper) |
95 |
staande op reis: op het punt van vertrek |
96 |
een lente, en soomer weer: een volgende lente en zomer |
97 |
Zoo: Evenzo (nl. net als de ooievaar, al lijkt die zo vroom) |
|
't makklik luk: dwz. de weg van de minste weerstand |
98 |
harden druk: grote moeilijkheden |
99 |
Getrouwer: Als een betrouwbaarder vriend (dan de ooievaar) |
|
streek: streek ... neer, arriveerde |
|
's Heemels kot: De uithoek (‘Het hok achteraf’) van het uitspansel, nl. het hoge Noorden (vgl. wnt vii, ii, 5815) |
100 |
boo: voorbode |
101 |
spelt: leest, onderscheidt |
|
de Grieksche groote l: de Griekse hoofdletter labda (deA) |
102-103 |
in 't doorluchtich vel Des Heemels: geschreven aan de transparante hemel, als op een edel vel schrijfpapier |
103 |
van syn konstge pen: door zijn kunstige schrijveer (zijn ganzeveer) |
104 |
Getrokken: Getekend |
|
strax: nu eens |
|
een kleine n: nl. een Griekse nu (een v) |
105 |
Of i: Of een iota (een t) |
106 |
Naa dat de streek en winden gaan: Afhankelijk van de koers (van die vogelvluchten) en van de windrichting |
107 |
licht: waarschijnlijk ook wel |
|
strenge: schrale, gure |
108 |
gonst: zoemt (met de vleugelslagen) |
|
een endevlucht: een vlucht eenden |
109 |
Spitsbergh: Spitsbergen (subject) |
|
met den veigen dagh: bij de stervende dag (bij het korten van de dag, dat zou leiden tot de poolnacht) |
110 |
In d'oegst: In augustus (de oogstmaand) |
|
mak: inschikkelijk, gedwee reagerend op de wijzigende omstandigheden. Of heeft mak betrekking op Spitsbergh en is de betekenis ‘gelaten’? |
|
westwaarts: in zuidelijke richting. De aanduiding is te verklaren uit de benaming ‘de westerse vaart’ voor de scheepvaart vanaf Texel door het Kanaal en langs de Spaanse kust (Michels, 1964, p. 183-184). |
|
scheiden: vertrekken |
111 |
Al: Allemaal |
|
beenge: benige, magere (wnt ii, i, 1317, deze plaats) |
112 |
Livreirood afbeeld van de vorst: Het rood vertoont van het livrei van de wintervorst, die ook de vorst (vrieskou) is. De vogels zijn dus als het ware de pages, de herauten (vgl. r. 100) van de winterkoning en de vrieskou. Six bedoelt de smient, waarvan het mannetje een rozerode borst heeft. De smient is een wintergast in Nederland. ‘Smient’ is ook |
| |
| |
|
een spottende benaming voor een mager persoon (vgl. beenge in de vorige regel)(wnt xiv, 2162). |
113 |
Men: Nl. de mensen |
113-114 |
gewin Van Seres draad: het produkt (de ‘opbrengst’) van de draad van het Seres-volk. Het Seres-volk leefde in de Oudheid in een oosters rijk, wel geïdentificeerd met China. Six doelt op oosterse zijden kleding. |
114 |
of: ofwel |
114-115 |
wormgespin ... blaân: het spinsel van de zijderups die de witte en donkere bladeren van Thisbe eet. De blanke vruchten van de moerbeiboom worden bij het rijpen donker, omdat Thisbe om deze ‘rouw’ heeft gesmeekt na de dood van Pyramus onder een moerbeiboom (Ovidius, Met. iv). |
117 |
De deelen twintighmaal getakt: Waarvan de uitrustingsstukken twintig maal geleed zijn (wel uit twintig onderdelen bestaan) |
119 |
duisendverwge: duizendkleurige, zeer bont gekleurde |
120 |
In 't omgekeerde vellenhol: Binnen de ‘holte’ die gevormd wordt door te binnenstebuiten gekeerde vellen |
121 |
Moskous: dwz. het Russische |
122 |
Van Getaas kat, van Gotlands hond: En van de in het Oostzeegebied gejaagde kat en hond. Geta is een plaats op het eiland Åland (het grootste van de Ålandseilanden tussen de Oostzee en de Botnische golf). Gotland is het eiland voor de Zweedse Oostzeekust. Op de Ålandseilanden kon men tot in de vorige eeuw nog jacht maken op de lynx (Mead and Jaatinen, 1975, p. 59). Doelt Six met hond op de zeehonden (pelsrobben) waarop de Gotlanders jacht maakten? Of toch op de wolfshonden? |
123 |
Haarlems knyn: het duingebied bij Haarlem wemelde van de konijnen (vgl. Six' epigram konynen, no. [549]) |
124 |
d'Armener armelyn: de hermelijn uit Armenië. In het klankspel etymologiseert Six: de naam van het dier zou teruggaan op mus armenius, Armeense muis. De vorm armelyn is normaal in Six' tijd (wnt vi, 629 en 630, deze plaats). |
125 |
op den middagh self: zelfs midden op de dag |
126 |
't schuin gewelf: de ten opzichte van ons schuin weggedraaide hemelkoepel (met laagstaande zon) |
127 |
pas: nauwelijks |
128 |
geen kleed: alle kleding ... niet |
129 |
't krimpend Noordgeblas: de uit het noorden blazende wind, die naar het westen loopt (‘krimpt’). Zo'n westelijke wind voert regen aan (vgl. wnt viii, i, 269 en Van Es, 1953, p. 160). |
131-133 |
Dat ... dan: En dat, nadat het kort ervoor de daken en de straat ‘betikketakt’ met hagelstenen, daarna ... (wnt x, 1288 en 1292-1293) |
133 |
besneeuwden: sneeuw meevoerende |
134 |
scheemren doet: het zicht beneemt |
135 |
handgranaat: metaforisch voor: sneeuwbal (handgranaten waren er overigens in Six' tijd al wel en werden ook met ‘handgranaat’ aangeduid, wnt v, 1959, deze plaats) |
136 |
boetsende: ‘nu voor de grap’ (anders dan in de strijd). Boetsen of bootsen is ‘grappen maken’ (wnt iii, i, 510). |
| |
| |
138 |
Sulks: Zodat (Van Es, 1953, p. 160 acht hier ook ‘Hetgeen’ als betekenis mogelijk) |
|
gelykt: blijkt, zichtbaar is |
140 |
Die blaaskaak: Die wind met z'n bolle wangen |
|
d'eike muuren: nl. de eiken palissadenwand in het water, de dukdalven, waaraan de schepen werden vastgemaakt |
|
quol: is gaan teisteren |
141 |
Getraalyt: Die een traliewerk vormen (waarin de wind als het ware gevangen zit?) |
|
't y: het IJ |
143 |
Soo kapplende: Die zozeer klotsen (door toedoen van de wind)(wnt vii, i, 786, deze plaats) |
145 |
Lagh daar: Als daar ... lag |
146 |
slongh: zou ... slaan, verbrijzelen (wnt xiv, 1782, deze plaats: ‘Alleen bij six v. chandelier’) |
147-148 |
wat bergen nu wel gaan, En daalen: welke berghoge golven en dalen er nu wel niet zijn |
149 |
Vaader: nl. Oceanus |
150 |
de last: de aan het schuiven geraakte lading? Of bedoelt Six: de overlast die de elementen geven? |
151 |
ryst: stijgt (opgenomen door een vloedgolf) |
152 |
naa 't Helsch gesin: naar het helse hof (op zee kan men dus als het ware een hemel- en een hellevaart meemaken) |
153 |
Hirkaaner monster: een monsterlijke tijger uit het woeste Hyrkanië, een landstreek aan de zuidoostelijke kust van de Kaspische zee (vgl. Cicero, Tusculanae disputationes i, 108 en Vergilius, Aeneis iv, 367). Six bedoelt: een woeste kerel zonder een spoor van angst. |
153-154 |
most Hy weesen: moet hij wel geweest zijn |
|
de vaart begost: voor het eerst de zee ging bevaren |
155 |
drydobbel grof metaal: het aes triplex (‘driedubbel brons’) dat de eerste zeeman volgens Horatius' Ode i, iii, 9 rond het hart gehad moet hebben. |
157 |
brosse: fragiele |
158 |
een nieuwe dood: dwz. hetgeen een nieuwe vorm van sterven ingang deed vinden (vgl. Horatius' Ode i, iii, 17-20) |
159 |
noodich: per se |
161 |
woudkind: ‘kind van het woud’ (dwz. houten schip). De hoofdzin wordt eerst opgevat in Soekt (r. 171). De rest van deze regel en r. 162-170 bieden een nadere explicatie bij Het woudkind. Vgl. voor de metaforiek Horatius' Ode i, xiv, 11-12: ‘Pontica pinus, silvae filia nobilis’ (in verband met een schip). |
|
pyn: mast uit pijnboomhout |
162 |
boomwoestyn: boomwoestenij |
163 |
Met kroonen om: nl. in de vorm van de kraaienesten en vlonders rond de mast |
164 |
van d'eik: dwz. door het eikehouten schip |
165 |
onbevruchten schoot: ‘moederschoot na de geboorte’ (lege ruim) |
166 |
de leste draagens nood: de laatste zware dracht |
167 |
ontfingh: kreeg ingeladen (voorgesteld als een conceptie) |
|
Piersemyn: nl. Pedro Ximenes of Jiménez, een planter wiens naam ge- |
| |
| |
|
bruikt werd als aanduiding voor een door hem geïntroduceerde druif en de daarvan gemaakte prima wijn. De wijn werd (en wordt) verbouwd in Zuid-Spanje. In Engeland duidde men hem onder meer aan als Peter-semine. In de negentiende eeuw heeft men beweerd dat de naam Pedro Ximenes afstamt van een zeventiende-eeuwer Peter Simon. Deze zou de wijn in Spanje geïntroduceerd hebben. Het verhaal is echter niet gedocumenteerd (Michels, 1964, p. 184-185). |
168 |
In 't weste: In het zuiden, in Spanje (vgl. de annotatie bij r. 110) |
|
syn wyn: ‘de wijn die zijn naam draagt’ |
170 |
En schier een duure misval lee: En bijna een veel geld kostende ‘miskraam’ te verduren kreeg (misval betekent zowel ‘ongeluk’ als ‘miskraam’, wnt ix, 878-879) |
171 |
waal: met palen afgeschermd gedeelte van de haven |
173 |
gekoomen mat: vermoeid gearriveerd |
174 |
seildrigh: zeildragend (vgl. voor het achtervoegsel -drig: wnt iii, ii, 3341) |
|
bosch: mastenwoud |
175 |
De dennejaagster: Het plezierjacht van vurehout (deze aanloop wordt eerst opgevat in de herneming Die vliegster, r. 191) |
|
ras: snel |
176 |
de gulde waaterplas: het ‘gouden’ nat van de waterstroom (de Vecht) |
177 |
het leeven: het bewegen |
179 |
Gelyst: En die omlijst is |
179-180 |
waar in ... min: waarin Pan zijn geliefde Syrinx zag veranderen (nl. in riet, vgl. Ovidius, Met. i) |
181 |
Geoeffent: (De dennejaagster [...] Die) Met vaardigheid en behendigheid ([...] jaaght, r. 183) |
181-182 |
in ... ter zy: in een lange doorloop (‘zuilengang’) met wegen en buitenplaatsen langszij (de wegen zijn dus als het ware parallellopende gangen) |
184 |
se: nl. de dennejaagster |
|
't seilbaar wand ontspant: het touwwerk dat aan de zeilen vast zit, viert (seilbaar: ‘zeildragend’, ‘zeilhebbend’) |
185 |
Dan winden jaagsters van Diaan: Dan de hazewinden, de jachthonden van Diana, jagen (winden in woordspel met winden, r. 183). Diana is de godin van de jacht. |
186 |
naa een hart: op een hert jagend |
|
met waapens aan: waarbij zij (de godin) jachtwapens aan het lijf heeft. Van Es, 1953, p. 160 verklaart waapens anders: ‘hier horens, gewei’. |
189 |
Met teegenjaaghsters in een loop: In een wedstrijd met rivaliserende jachten |
190 |
om beesten: met gedood wild |
191 |
Die vliegster: Dàt vliegensvlugge jacht (vgl. de annotatie bij r. 175) |
|
sluit het jachtenhuis: wordt door het boothuis omsloten, ligt in de berging voor jachten (het jachtenhuis is subject) |
192 |
vry: beschut |
|
kuisch: schoon (en kuis, nl. evenals de zeer kuise Diana) |
194 |
Naa Spaarendam, of Oostersaan: Bij een tocht naar Spaarndam (ongeveer 15 km ten westen van Amsterdam) of naar Oostzaan (ongeveer 6 km ten noorden van Amsterdam, over het IJ) |
| |
| |
195 |
Langhs 't Y, of langhs den Amstelstroom: dwz. In oostelijke(?) en zuidelijke richting. Te Amsterdam kon men dus ‘allerwegen’ (in vier windrichtingen?) vis krijgen. |
196 |
den engen Overtoom: de smalle (alleen voor kleine vaartuigen bestemde) overtoom. Een overtoom is een lierinstallatie waarmee men schepen over een wal tussen twee waterwegen sleepte. De Amsterdamse overtoom was ook daarom bekend, omdat er een drukbezochte uitspanning bij gelegen was. Hij was gesitueerd tussen de Slotervaart en de Kostverlorenvaart, een eindweegs buiten de toenmalige Heiligewegspoort, in de buurt van het huidige Surinameplein. De straatnaam Overtoom en de wijknaam Overtoomse Veld herinneren aan het overhaalpunt en de uitspanning (vgl. de aanhalingen in wnt xi, 2121-2122 en vgl. ook d'Ailly, 1963, p. 281-282). |
197 |
een greetich soodjen post: een zootje pos of post (een kleine baarsachtige vis) vol graten (of: met gretigheid gegeten, vgl. wnt v, 602 en 682?) |
199 |
van 't waagenveer: ‘vanaf de plaats waar de komende en gaande wagens staan’. De verbinding tussen Amsterdam en de Diemermeerpolder werd onderhouden met wagens. Bij de toegang tot de polder (voorbij de Oetewaelerbrug bij de hoek van de huidige Linnaeusstraat en de Transvaalkade) was een ruim wagenplein aangelegd. Vanaf dat plein kon men in oostelijke of westelijke richting de weg langs de ringdijk inslaan voor een tochtje rond de Meer. Six' woord waagenveer zal dus betekenen: ‘vertrek- en aankomstplaats voor een met wagens onderhouden veerdienst’ en zal niet slaan op een pont: reeds kort na de drooglegging van de polder (1629) had men de verbinding met Amsterdam nl. vergemakkelijkt door bruggen te slaan over alle kruisende waterwegen (Kruizinga, 1948, p. 29 en p. 38). |
200 |
Quinkleerende: Onder vrolijk zingen |
|
om de Diemermeer: de Diemermeer rond |
201 |
't groote, of kleine loopveld om: nl. de Ouderkerkerlaan (tussen Amstelveen en Ouderkerk) en de Kalfjeslaan (tussen de Amstelveense weg en het Kalfje aan de Amstel). Een loopveld is een terrein dat dient om een paard te oefenen en waarschijnlijk gaan de beide bijnamen op die betekenis terug (wnt viii, ii, 2871 en Michels, 1964, p. 188). |
202 |
peistrende: stilhoudend bij een uitspanning (wnt xii, i, 974-975) |
|
een paartje Mom: een ‘paartje’ Mombier (een donker bier uit Brunswijk, wnt ix, 1042-1043). Een ‘paartje’ is een niet precies bepaalde inhoudsmaat, die geldt als een half ‘vaan’, en als twee ‘pintjes’, maar ook deze maten zijn niet nauwkeurig bepaald: ze varieerden kennelijk naar de grootte van de schenkkannen in het etablissement. Waarschijnlijk moet men bij een ‘paartje’ echter wel aan meer dan een liter bier denken (vgl. wnt xii, i, 98 en 1927 en xviii, 32 en 34). |
203 |
sonder steen: onbestraat |
204 |
Van: Bestaande uit |
|
licht: allicht, waarschijnlijk wel |
205 |
ryden: berijden |
207 |
Amfiaräus: Amphiaraüs, een van de zeven helden die tegen Thebe optrokken. Door een bliksem van Zeus spleet de aarde open, die Am- |
| |
| |
|
phiaraüs met strijdwagen en al verzwolg (vgl. bijvoorbeeld Diodorus Siculus iv, 65, 8). |
208 |
op gronden, sonder grond: dwz. in de grondeloze diepte |
209 |
naa Houtewaal: naar het gehucht Houtewael of Oetewael aan de oostzijde van Amsterdam, nabij het huidige station Muiderpoort (vgl. Kruizinga, 1948, p. 57-63 en Michels, 1964, p. 187) |
211 |
de dyker klinkerts: de stenen op de dijk. Houtewael lag aan de Diemerzeedijk, die het land beschermde tegen het Zuiderzeewater. |
212 |
krimpt: verkleumt van kou |
|
bedrekt: nl. door opwaaiend vuil? |
213 |
De Vryer: De jongeman op vrijersvoeten |
216 |
Op steentjes, uit een bakkers stoof: Waren deze steentjes (sintels uit steenbakkersovens) als verharding over de wallen gestrooid? Of was de wal geplaveid met gebakken steentjes? |
218 |
Bevloeit van Amstels klaar kristal: de wal, waarlangs het kristalheldere Amstelwater vloeit |
221 |
Van 't kooppallais: Van het rijke koopmanshuis (bepaling bij 't spiegelglas). De Vryer hoopt dus een blik op een rijke koopmansdochter te kunnen werpen. |
222 |
Kamrixdoeken: Kamerijkse stof (een bijzonder fijn soort linnen voor borduurwerk, wnt vii, i, 1108, deze plaats) |
223 |
onnoodich leed: ellende, die hij zich niet op de hals behoeft te halen |
224 |
kildich lindesweet: kil lekwater uit de linden langs de grachten (wnt vii, ii, 2933, deze plaats) |
225 |
van een ebbe: als leeggeëbd, als was er een periode van eb |
226 |
Flus: Zojuist nog (wnt iii, iii, 4592) |
|
een ieglyk in de weegh: iedereen elkaar in de weg |
227 |
om de kleine vaard: wegens de zo geringe bedrijvigheid van het watertransport. Van Es, 1953, p. 161 verklaart kleine vaard (evenals Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 36) echter als ‘handel op de Oostzee’. |
228 |
En wyl: En omdat |
229 |
En: En omdat |
231 |
Kontoort: Houdt kantoor (wnt vii, i, 1390, deze plaats) |
|
den dagh: de hele dag |
232 |
Gelyk de langhste Son des jaars: (Even lang) als de langste dag van het jaar |
233 |
Groet: Hij groet (door een afrondende krul te draaien?) |
|
't geeffent boek: zijn bijgewerkte boekhouding |
234 |
't jongst besoek: de laatste klant |
235 |
Naa: Nadat |
|
't nieuw: nl. aan het nieuwe boek (dat de koopman dus heeft geopend vóór het oude te hebben afgesloten) |
236 |
hieuw: ‘aangeslagen’ heeft, ‘aangebroken’ heeft |
237 |
drukt den nacht in 't hoofd: Van Es, 1953, p. 161 weet met deze plaats niet goed raad. Hij suggereert: ‘een ander leest tot diep in de nacht’ en: ‘leest zo lang tot het hem gaat schemeren, vermoeit zich met veel lezen.’ Michels, 1964, p. 187 valt de eerste oplossing bij: dat wat de man leest bestaat in feite uit gedrukte letters, ‘hetgeen de dichter (ver)leidt tot de gekunstelde voorstelling, dat iemand zich daarmee de nacht in het hoofd drukt.’ |
| |
| |
238-239 |
uit soet ooft Van blaaren: uit ‘de heerlijke opbrengst’ die de bladzijden (‘bloemblaadjes’) bieden |
239 |
las: gelezen heeft (gelezen ook in de zin van ‘bijeengebracht’, vgl. aren lezen, honing lezen) |
240 |
met morgenty: in de ochtend (in contrast met den nacht, r. 237) |
242 |
Houdt beurs, met weinigh daar te doen: Gaat naar de beurs, zonder daar veel te doen |
243 |
wel: goed, overvloedig |
244 |
Te futslen: De tijd door te komen (wnt iii, iii, 4717, deze plaats) |
245 |
Wyl: Omdat |
|
om: wegens |
|
trantlen: kuieren, drentelen, maar ook: beuzelen, keutelen (wnt xvii, i, 2048-2049) |
246 |
Slyterdam: ik weet niet op wie of waarop Six doelt. Bedoelt hij een persoon (een waard?), bij wie men nieuwtjes kon uitwisselen? Bij Slyterdam kon men blijkbaar al voor vieren terecht, als het goed weer was. De herbergen waren dan nog gesloten (vgl. het vervolg). |
|
den tydinghman: de ‘nieuwtjesbaas’ |
247 |
die slaat, en is noch warm: dwz. is nog niet koud van het (vier maal) slaan, of ... |
249 |
schoolt: sluit ... zich bij het gezelschap aan (vgl. ‘samenscholen’) |
|
op 't Heeren huis: in het Oudezijds Herenlogement aan de Grimburgwal (in 1647 tot logement ingericht, d'Ailly, 1963, p. 124-125 en p. 376) |
250 |
in Doelens: in een van de Doelengebouwen (Doelens is meervoud van Doelen). Six zal gedacht hebben aan de gebouwen van de Kloveniersdoelen (Nieuwe Doelenstraat), de St. Joris- of Voetboogdoelen en de St. Sebastiaans-of Handboogdoelen (beide aan het Singel). In Six' tijd werden deze gebouwen onder meer ook gebruikt als ‘logement en herberg voor het gegoede publiek’ (d'Ailly, 1963, p. 105 en p. 264-268). |
|
getuisch: spel |
251 |
Op 't vierkant: Op het bovenliggende van de zes vlakjes |
252 |
in minuuten: het aantal bovenliggende ogen komt dus als het ware overeen met het aantal ‘verspeelde’ minuten |
253 |
slytse: brengt de avond door (se verwijst niet naar minuuten, r. 253, blijkens se, r. 255; Michels, 1964, p. 188) |
|
de twistge kaart: de speelkaart die aanleiding tot geruzie is (wnt xvii, ii, 4597, deze plaats) |
254 |
Gemerkt met Meffers beste paard: Die het merktekentje van het beste paard van Mefferdt draagt. Op de speelkaarten van de Amsterdamse papierhandelaar en speelkaartenmaker Pieter Mefferdt (± 1595-1663) was een merkteken gedrukt. Op alle beeldkaarten van een spel (vier heren, vier dames, vier boeren) was zijn paardje afgebeeld. Op klaverboer was bovendien de naam Pieter Mefferdt vermeld. Vgl. voor nadere bijzonderheden de annotatie bij Six' gedichten no. [113], r. 21 en no. [217], r. 58-59. Deze gegevens over Pieter Mefferdt dank ik aan de heren H. Janssen en L. Rijnen (vgl. ook In de kaart gekeken, 1976, p. 10-11, p. 15 en p. 21-23). |
255 |
waar se bleef zoo ras: waar de avond zo rap gebleven is (vgl. de annotatie bij r. 253) |
| |
| |
256 |
Vergeeten: dwz. Ongemerkt verdwenen |
|
het Mentser glas: het glas met wijn uit Mainz |
257 |
dryftse: verdrijft de avond |
|
Verinis touw: een ‘kabel’ Varinastabak. Varinastabak is een prima tabakssoort uit Venezuela, die ook wel Kanaster of Knaster werd genoemd. In Six' tijd is de spelling Verinis niet ongewoon (wnt xviii, 573-574, deze plaats). Six' woord touw heeft betrekking op de vorm waarin juist deze tabak werd verkocht: in touwachtig ineengedraaide strengen die de roker met een mesje moest snijden (Chomel vi, 3597 en vgl. de afbeelding in Brongers, 1978, p. 94). |
258 |
Van stankbre blaaren: Uit bladeren die stank geven gedraaid (zoals touw uit hennepvezels) |
259 |
Wyl: Terwijl |
|
graagh: hongerig |
260 |
op 't gevraagh: na hun vraag om eten |
262 |
nam: aannam (nl. Van Moederlief) |
265 |
Op 't haare: Op haar werk (sluit aan bij net) |
267 |
dan gekeert: die dan terugkomt |
268 |
geurigh: nl. naar tabak en drank stinkend |
|
fy: foei! |
|
vereert: (aan haar) geeft |
270-271 |
niet ... reekenbank: niet uit te tellen op zijn hele geldtafel, zó veel (wnt xii, iii, 1867 en 1938 en Michels, 1964, p. 188-189) |
272 |
Van veel bankroeten bangh en krank: Bang en ziek van de vele bankroeten (die er tegenwoordig zijn) |
273 |
waaghman: weger, bediende bij de stedelijke waag |
|
woegh: zou wegen |
275-276 |
van wyf, En kind bestraft: tot afschuw van vrouw en kind |
276 |
syn tydverdryf: zijn vrije tijd (die hij bij vrouw en kind had kunnen doorbrengen) |
277 |
suur verdienden kost: de waaghman staat dus tegenover de Rentenier: die hoefde niet te werken, maar zat thuis op z'n geld te passen en maakte zich zorgen om z'n financiën. De waaghman moet sappelen voor zijn kost, maar draait het geld er buitenshuis door (in die zin is hij misschien ook een ‘waaghals’). Van Es' verklaring ‘waagmeester, opzichter over de stadswaag’ lijkt mij dus minder juist (Van Es, 1953, p. 161). Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 39 verklaart: sjouwer. |
278 |
lank: lang |
279 |
Of achtste deeltjen van 't geheel: Oftewel een stukje dat een achtste van een hele (stenen) pijp is. Het rookgerei is dus kapot, maar nog bruikbaar voor de waaghman. |
280 |
Gesoogen: Die door hem gezogen wordt (bepaling bij stank) |
|
uit Barbados steel: uit de tabakssteel van Barbados (steel in woordspel toespelend op ‘pijpesteel’). Tabak uit de stelen en bladnerven van het tabaksblad is van een inferieure kwaliteit. Dat dat blad ook nog van Barbados komt, geeft nog meer te denken: tabak van het eiland Barbados (een Britse kolonie in de Kleine Antillen) was ‘of a poor and earthy variety’. De tabaksplanters schakelden tegen het eind van de jaren 1640 steeds meer over op suikerrietplantages. Er waren op Barba- |
| |
| |
|
dos zeer intensieve handelscontacten met Hollanders (Harlow, 1926, met name p. 6, p. 39-42 en p. 84). |
281 |
Droogh klein gekerft: dwz. Gedroogd, en daarna in snippers gekerfd |
282 |
Weer: Opnieuw (‘zoals zo vaak’?) |
|
een oopen kaak: één open wang, dwz. rook blazend uit zijn mondhoek, met één bolle wang |
283 |
snuift: blaast (blijkens de context zal Six hier niet denken aan het gebruik van snuiftabak, maar aan een kunstige variant van het rookblazen) |
284 |
Zulks: En dat roken (‘welk roken’; relatieve aansluiting) |
284-286 |
dooit en schuift [...] naa [...] Van 't brein: lost ... op en voert het van het brein af naar ... |
285 |
weerslym: slijm ten gevolge van het weer(?) |
286 |
langh vry: ('t brein) ‘dat daardoor lang vrij blijft’ |
|
maar ongesond: maar dat roken is ongezond (‘welk roken echter ongezond is’). Deze laatste toevoeging is uiteraard niet naa syn seggen, maar naar 's dichters zeggen. Van Es, 1953, p. 162 verklaart echter: ‘lang vrij gebleven, maar nu ziek(?), of liever: langen tijd heeft het slijm zich niet vastgezet, maar toch is het schadelijk voor de gezondheid; dus hoewel ... toch ...’. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 40 wijst hierbij op een passage in Van Beverwijcks Schat der gesontheyt, waar dezelfde gezonde werking van tabak wordt beschreven, mèt haar ongezonde bijwerking. |
288 |
tusschen beiden: onder elkaar |
289 |
't gorgel gat: de keel |
290 |
Rotterdammer nat: Rotterdams bier |
291 |
een vaan of twee: een tweetal reeksjes van vier streepjes (of vijf: vier met een dwarsstreepje), waarmee de bestellingen geturfd werden. Een vaan geldt ook als een inhoudsmaat voor bier (vgl. de annotatie bij r. 202). Men moet bij een vaan of twee waarschijnlijk wel aan enkele liters bier denken (wnt xviii, 31, deze plaats). |
292 |
't lachberd: het bord waarop de consumpties worden aangetekend (wnt viii, i, 921, deze plaats) |
|
waaijen dee: deed wapperen (een aansluiting in woordspel met vaan, ‘vaandel, vlag’) |
293 |
geldloos: armelijk |
|
al den Dam: over de hele Dam |
296 |
Te veilen: Aan te prijzen en te verkopen, ‘Kwijt te raken’ |
|
door elks ooren tuit: eenieders oren doet tuiten |
297 |
Dat: En (het appelwyf) dat |
|
ontsiet: vreest |
298 |
drooght: dwz. droog is |
299 |
stoof: kacheltje of voetstoof(?) |
300 |
spintse wat 't is ongemeen: als ze toch kans ziet de handel nog wat te i ken en nog wat te verkopen dan is dat bijzonder (wnt xiv, 2835; vgl. Van Es, 1953, p. 162) |
303 |
siet [...] aan: laat zich iets gelegen liggen aan |
|
stortingh: neerslag |
305 |
Bederflik: Die (bij dit weer) bederft |
| |
| |
306 |
Dies van Kolchester niet gebracht: En daarom niet vanuit Colchester geïmporteerd. De oesters van Colchester waren van zeer goede kwaliteit, maar het winterse seizoen deed de oesters zo snel bederven dat de overtocht te lang duurde. De aangeboden oesters kwamen in dit seizoen dus van elders. |
307 |
De Vischmarkt: gesitueerd bij de Damsluis, aan het einde van het Damrak (ongeveer op de plaats van het huidige monument op de Dam) |
307-308 |
diergelyken ... besat: zoals Sidon noch enige andere plaats er ooit een bezeten heeft. Sidon is de befaamde havenstad der Phoeniciërs. |
309 |
Om oovervloed: Wat betreft de verhandelde overvloed |
310 |
Naa 't jaarty varsch: Elk seizoen vers |
|
wat schuin gebouwt: die op een enigszins hellende ondergrond is gebouwd |
311 |
Druipt: Laat ... sijpelen (wnt iii, ii, 3484). Van Es, 1953, p. 162 noemt deze mogelijkheid, maar acht het waarschijnlijker dat Druipt een onovergankelijk werkwoord is en dat een Rivier bepaling van gesteldheid is: ‘druipt van het water, als een rivier’. |
|
van 't leijendak: van de leien daken van de gebouwtjes van de vismarkt (de visbanken) |
312 |
Afruischende: Neerspetterend |
|
het dammerak: het Damrak (de open waterverbinding met het IJ) |
313 |
krocht: klaagt (de Vischmarkt hier als: ‘de vishandelaar’) |
|
de Wyker gul: de van Wijk aan Zee aangevoerde kleine kabeljauw (wnt v, 1234, deze plaats) |
314 |
Flus: Zopas nog (wnt iii, iii, 4592) |
|
styf: stevig, vast |
|
krom: ‘omgekromd in een gespannen boogje’ (zo vers en stevig) |
315 |
werdt: wordt, raakt |
316 |
steent: roept ach en wee |
316-317 |
de kuitertvank Van swarten Ybot: de vangst aan zwarte IJbot met kuit (wnt viii, i, 532, deze plaats). IJbot is een in het IJ (of op de Zuiderzee) gevangen soort bot (wnt vi, 1395). |
317 |
sonder vocht: dwz. buiten haar element (vgl. r. 320) |
318 |
't vlootje: de viskuip (wnt xxi, 2384, deze plaats) |
|
en d'ongewende locht: en in de buitenlucht die de vis vreemd is (wnt x, 1679) |
319 |
vergaande: slap en murw wordend |
322 |
leeft: wemelt, druk is (wnt viii, i, 1723, deze plaats: oudste bewijsplaats van deze betekenis) |
323 |
een miergekriel: een gekrioel van mieren (wnt ix, 697, deze plaats) |
324 |
teegenhiel: zich dringt voor ... |
325 |
al die drommel: die hele drom (wnt iii, ii, 3421, deze plaats) |
|
hindert: verhindert |
326 |
Met koopen: Door zijn koopgedrag |
327 |
werden sat: eten zich vol met vis |
328 |
ben: viskorf, vismand |
|
vry wat: heel wat (over). Zo'n overvloed aan vis is er dus op de Amsterdamse vismarkt (vgl. r. 307-310). |
| |
| |
330 |
Lydt mensch, noch sleede, die men laadt: Heeft nu (vgl. vollikryke) geen mens of vrachtslede te verduren (Is als uitgestorven). Men gebruikte in Amsterdam in alle seizoenen door paarden getrokken vrachtsleden. Dergelijke sleden zijn meerdere malen afgebeeld op stadsgezichten van Amsterdam (vgl. bijvoorbeeld het schilderij van een duidelijk zomerse Dam van Jan van der Heyden, in het Amsterdams Historisch Museum). Six kan zo tot de paradox komen dat men in de winter minder sleden in de stad zag: de handel lag dan min of meer stil (vgl. ook de aanhalingen in wnt xiv, 1633-1634 en xxiii, 64). |
332 |
luiffe: luifel (wnt viii, ii, 3226) |
333 |
Elk kraamer: Elke winkelier |
|
onbeslooten veur: met een open winkel (‘die een open pui heeft’) |
335 |
binnens muur: binnenshuis |
336 |
Weêrsweeten: Zweten door, Slaan door |
340 |
Najaade: Waternimf |
|
Amstels waaterlaan: de Amsterdamse gracht(en), waarlangs lindebomen groeien (vgl. r. 341) |
341 |
Die: nl. De waaterlaan, die |
|
aan [...] lekt: ‘langs ... streelt, vloeit’ (de formulering is niet ongebruikelijk, vgl. wnt viii, i, 1515) |
342 |
van de poortwacht: door de poortwachter, nl. die van de Regulierspoort. Naast die poort was het hok voor de Amsterdamse stadszwanen getimmerd (vgl. Wagenaar ii, 1765, p. 52, die onder meer deze plaats van Six aanhaalt). |
|
dicht om hekt: in een winterhok opgesloten (wnt x, 268, deze plaats) |
343 |
de stormer: de stormwind (wnt xv, 1997, deze plaats) |
344 |
Ontstooken: Aangewakkerd |
|
broest: raast en huilt (wnt iii, i, 1487, deze plaats) |
345 |
Geklieft: Doorsneden. Het touwwerk en de masten ‘klieven’ de wind. |
346 |
kaagen: binnenvaartschepen (wnt vii, i, 600) |
|
een Damringh: een ring in de wallekant van de Dam. De bedoelde kaagen liggen dus in het Damrak. |
346-347 |
vast, Gelaân: vastgesjord (vgl. wnt viii, i, 905)? |
347 |
de steigerboots: de steigerschuiten (gebruikt voor het vervoer van goederen tussen de wal en grote schepen, wnt xv, 1134, deze plaats en 1146) |
349 |
sok: heden! Is sok misschien een verbastering van sakker (sacre)? |
|
snept: snijd, striemt (wnt xiv, 2366, deze plaats) |
350 |
kleume: verkleumde, wnt vii, ii, 3942, deze plaats: ‘Gezegd van een schrijfpen waarin de inkt bevroren is (of die zóó koud is dat men haar moeilijk hanteeren kan?)’. |
|
traaght: vertraagt, doet ... trager gaan |
351-352 |
om 't swart stremmend git Des galnoots: wegens het bevriezen van de gitzwarte galnoteninkt |
352 |
het wit: het papier |
353 |
hy: de wind |
|
als d'Oosterhaan: ‘zoals het haantje van de toren aanwijst: naar oostenwind’. De Oosterkerk werd eerst in 1669 gebouwd en is hier dus niet bedoeld (d'Ailly, 1963, p. 197). |
| |
| |
354 |
Zoo: Dus (nl. wegens de wind uit het oosten) |
|
sietmen: zal men ... zien |
356 |
Naa morgen tot een vlakke brugh: Tot een vlakke brug overmorgen |
357 |
Semlaas marmer: marmer van Nova Zembla: ijs (Van Es, 1953, p. 163) |
|
klaarder: helderder, blanker |
358 |
Parus: het eiland Parus in de Aegeïsche zee. De blankheid van het Parische marmer was vermaard. |
|
mynen: opdelven |
359 |
des Heemels rond gecier: de fraaie ronde hemelkoepel |
361 |
Haar oogh: De zon |
|
een karbonkelsteen: een gloeiend getinte edelsteen, die uit zichzelf licht zou verspreiden (vgl. wnt vii, i, 1598) |
363 |
Nabatheesche: dwz. uit het oosten komende. De Nabateërs waren een Arabisch (in het oosten wonend) volk (vgl. i Makkabeeën 5:25 en 9:35; Huydecoper, 1730, p. 8, deze plaats; wnt ix, 1398, deze plaats; Van Es, 1953, p. 163). Six gebruikt dus een aanduiding voor een oosters heet land op paradoxale wijze voor een uit het oosten komende koude. |
364 |
douw: dauw, damp (wnt iii, ii, 2310) |
365 |
't quaad fenyn: vgl. de volgende regel en r. 39-42 |
366 |
dempt: neemt ... weg, doet ... verdwijnen (wnt iii, ii, 2398) |
370 |
vol: als het vol gewas staat |
372 |
Als: Evenals |
|
uitgebroedt, In poppen: tot vlinder geworden binnen hun cocon |
373 |
om: rond ... vastgehecht |
375 |
sluit het oopen lyf: dwz. stopt de buikloop (wnt xi, 523) |
376 |
daar in verstyft: die erin vastzitten (de oostenwind heeft dus merkwaardigerwijs een stoppende èn een losmakende werking) |
377 |
viese: kieskeurige, weinig trek hebbende |
|
graagh: gretig, hongerig |
378 |
man, en maagh: iedereen (wnt ix, 3, deze plaats) |
379 |
Op wegh: De straat op |
380 |
En waater: En het water op |
381 |
Waar in: IJzer, waarin |
381-382 |
een net, Dicht van metaalen: een ondoordringbaar metalen net |
382 |
beset: vastgezet. Poogt Six in r. 381-382 in woordspel tot een oppositie met ‘vrije vaart’ te komen: ‘gevangen vaart’? |
384 |
spoor: een beslag of een ijzertje met tanden onder de schoenen. Ook een stok met ijzeren punt heette wel een spoor (wnt xiv, 2938). |
|
of val: of anders (als men geen spoor heeft) te vallen |
386 |
Siet [...] toe: Test ... uit |
387 |
vast, of los: stevig of zwak |
388 |
lyk: zoals |
|
de loose vos: de sluwe vos. Het verhaal gaat terug op Plinius' Naturalis historia viii, xlii, 103. De door Van Es, 1953, p. 163 aangewezen passage bij Van Maerlant zal voor Six geen intermediair zijn geweest. Het verhaal komt ook voor in het werk van Cats (Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 46). |
| |
| |
390 |
En aan de stroom vraaght wis bescheid: dwz. En zekerheid tracht te krijgen door te luisteren naar het geluid van het water onder het ijs. |
391 |
Het werd van dartelheit gequelt: Het schoolkind heeft er erg veel zin in plezier te gaan maken |
392 |
de burghwal: de straat langs de gracht (vgl. de vele straatnamen uitgaande op burgwal) |
|
beknelt: vastgehouden, opgesloten |
393 |
om laagh: in de diepte |
395 |
Wat kuurtjes recht het niet al aan?: Welke gekke dingen haalt het niet allemaal uit! |
396 |
sult: glijdt |
|
een gladde baan: blijkens het vervolg zal een glijbaan op het ijs bedoeld zijn |
397 |
Waar [...] af: Van welke ijsbaan |
|
flus: weldra |
398 |
schaatse: schaatser (wnt xiv, 172, deze plaats) |
|
een oortjen: een kwart stuivertje |
399 |
het: nl. het schoolkind |
|
bots: bom! |
|
planeet: vgl. ‘ster’ |
400 |
slipprigh: glibberig, spekglad |
|
't: nl. het kind |
|
gereed: gevat |
401 |
past: van toepassing maakt (de spreuk volgt in r. 402) |
|
's maats gequel: het geplaag van zijn vriendje |
402 |
leeren wel: zijn goede leermeesters |
403 |
Dan: Dan weer (vgl. Nu, r. 396) |
|
klikt: slaat ... met zijn colfstok (een klik is een houten, soms met metaal verzwaarde colfstok, vgl. wnt vii, ii, 4038) |
|
kloot: bal |
404 |
Aan 't paaltje: Met een opgezet paaltje als doel (vgl. Van Hengel, 1982, p. 27-28). Men speelt hier dus een ‘kleine’ variant van het colfspel (vgl. r. 437-454). |
|
in een oopen boot: met als doel een (in het ijs liggende) onafgedekte roeiboot(?). Op het schilderij ‘IJstafereel op de ringgracht van een stad’ van Esaias van de Velde (in de Alte Pinakothek in München, afgebeeld in Blankert, 1982, p. 50) zie ik een aantal ijscolvers op een schuin in het ijs liggende roeiboot mikken. Misschien moest het balletje daarin belanden. |
405 |
schuift: sleet |
|
dry barden: dwz. een heel eenvoudig sleetje (twee plankjes op hun kant, een derde er plat bovenop) |
406 |
krukken: prikstokken |
|
spits beset: van een punt voorzien |
407 |
bak: nl. bakslede |
408 |
Aan steunsel achter: Bij de duwboom aan de achterzijde |
409 |
Voorts: Voorwaarts (vgl. wnt xxii, ii, 763) |
|
quistigh van plaisier: in dolle pret |
| |
| |
410 |
kost: eten |
|
vier: de warmte van een vuur |
411 |
Zoo slaat de noenklok op het meest: De klok slaat weldra al haar twaalf slagen; de tijd voor het middagmaal. Suggereert Six het snelle verstrijken van de tijd? |
412 |
losse: onbekommerde |
413 |
Naa buiten: De stad uit |
|
waatervest: ringgracht |
414 |
Een deel: Een andere groep (van hen) |
|
d'Emster: de Amstel. Emster is in de zeventiende eeuw een normale wisselvorm van Amstel (vgl. Stoett, 1931, p. 223-224). |
416 |
onbeslooten: open (hier: niet door de stedelijke bebouwing aan 't zicht onttrokken) |
|
baart: geeft |
417 |
hert: hart, gemoed |
418 |
Zoo: Evenzo |
|
de gelvisch: het mannetje van verschillende zoetwatervissen, bekendstaand als een lekkernij (wnt iv, 1278 en 1326, deze plaats) |
418-419 |
verd Gesiener neert: heel wat (‘veruit’) gunstiger gedijt (wnt iv, 2217, deze plaats en xviii, 1887) |
420 |
in een omgegraaven weer: binnen een ‘uit het midden opgeworpen omwalling’: een gegraven vijver met aarden wal (Kiliaan, 1599: ‘Were: [...] Agger’ en ‘were. fland: Sepimentum’ en vgl. wnt x, 248, Van Es, 1953, p. 163-164 en Michels, 1964, p. 189). |
421 |
Wat braave swaanpluim: Welke edele schrijfpen van een dichter |
422 |
's winters speeltuigh: de attributen van het ijsvermaak |
423 |
geschaaft: (aan de bovenzijde) afgeschaafd |
|
wyl: terwijl |
424 |
aanbakt: (aan de onderzijde) dikker wordt |
|
in veel grooter yl: veel sneller |
425 |
wysen: varianten |
426 |
te teiknen: ‘te schetsen’, weer te geven |
427 |
't ongetelde vier: de veelheid van de ontelbare vuurtjes (lichtjes) |
428 |
't nachtlicht: de sterrenhemel |
429 |
Hoe meenigh hoofd, zoo meenigh spul: ‘Zoveel hoofden, zoveel spelvariëteiten’ |
430 |
Elks hair heeft een besondre krul: Ieders haar heeft wel een aparte krul (Iedereen heeft zo z'n voorkeur) |
431 |
Den hoop hoopt aan: De massa groeit aan |
433 |
woelt er mee: wemelt ook mee |
434 |
in syn waapnen ree: klaar in zijn ‘wapenrusting’ |
436 |
die leeren moet: van hem die het nog moet leren |
437 |
ysspoor: een ijzertje met punten onder de schoen (om zich schrap te kunnen zetten, vgl. r. 442) |
438 |
iet strams: iets stroefs |
439 |
is 't onbesneeuwt: als er geen sneeuw op ligt |
440 |
Met [...] lacht, en spreeuwt: Maakt zich vrolijk over ... en drijft er de spot mee (wnt xiv, 3006, deze plaats) |
|
effe: gladde |
| |
| |
441 |
het looten van paarty: de loting van de beide partijen. Men kon het spel met twee of met vier man spelen. Als men met vier man speelde werd de samenstelling van de partijen door het lot bepaald (Van Hengel, 1982, p. 28). |
442 |
Schrapstaande: vgl. r. 437 |
442-443 |
syn esp, met bly Verswaart: hij met z'n met lood verzwaarde stick uit populierehout (wnt ii, ii, 2828, deze plaats en iii, iii, 4237, deze plaats). Eigenlijk is dit gedeelte van de zin (onderdeel van) het onderwerp bij slaat; den Pennebal (r. 445) is lijdend voorwerp. Blijkens Schrapstaande zal met syn zijn bedoelt: ‘hij met z'n’ (vgl. Van Es, 1953, p. 164). Een dergelijk populieren slaghout was aan de onderzijde voorzien van een loden schoen (vgl. Van Hengel, 1982, p. 85). |
443 |
schotse klik: naar Schots model gemaakte (of: uit Schotland geïmporteerde?) colfstok. Waarschijnlijk bedoelt Six met klik echter vooral het onderste gedeelte van de stok (wnt vii, ii, 4038, deze plaats). De opgegeven maten wijzen op een plat ‘slagblad’. Six' vermelding van het spelen met een dergelijke ‘Schotse’ stok lijkt geheel alleen te staan (Van Hengel, 1982, p. 12 en p. 27). |
444 |
palm: (tamelijk hard) palmhout |
445 |
Met loot der in: In het blad had men dus waarschijnlijk een smalle gleuf gefreesd en die met lood volgegoten. Anders dan bij de populieren stick was de verzwaring aan de binnenzijde aangebracht. |
|
den Pennebal: de met veren gestopte harde leren bal (wnt xii, i, 1060-1061, deze plaats; vgl. Van Hengel, 1982, p. 26 en p. 28) |
446 |
Van 't druifje: Vanaf de op het ijs gezette ‘pin’? Een druif is in het algemeen een ‘afgeplatte knop’ (vgl. wnt iii, ii, 3471-3472). Bij het colfspel werd de bal bij de afslag wel op een pennetje (of ook: op een hoopje zand) gezet (Van Hengel, 1982, p. 28). T.a.p. verklaart het wnt dit 't druifje kennelijk als ‘de knop van de colfstok’ en ook Van Es, 1953, p. 164 ziet het als ‘de ronde knop aan een stok’. |
|
onsichtbaar: dwz. onzichtbaar snel bewegend |
|
voor haar val: voordat hij (de bal) neervalt |
447 |
Van ballemerkers opgemerkt: Waar hij door uitkijkende ballejongens wordt gemarkeerd |
448 |
Voorts kolvende aan een paal geperkt: Daarna op kleiner schaal met de colfbal mikkend op een paal. De kinderen speelden binnen de stad alleen deze laatste fase van het spel (vgl. r. 403-404); in de stad kon men uiteraard niet flink uithalen. |
449 |
om 't verdste: om het verst (dus: zonder doelpaal of iets dergelijks) |
|
slach om slach: slag na slag, om beurten |
450 |
witjes: consumpties in de herberg (door de waard genoteerd met witjes: krijtstreepjes?). Van Es, 1953, p. 164 verklaart witjes als ‘witpenning, halve stuiver’ (vgl. ook: mnw ix, 2720) en veronderstelt dus een inzet, maar ik zie niet hoe men deze witjes zou kunnen Uitveegen (r. 454). Van Hengel, 1982, p. 28 interpreteert ten onrechte: ‘van te voren overeengekomen doelen’. |
|
een vaan in 't lach: een rondje van een hele vaan (vgl. r. 291-292). Getweeën konden de spelers elkaar tracteren, bij meerdere spelers kon men een rondje geven (vgl. de annotatie bij r. 441). |
| |
| |
451 |
Gekorven: dwz. Welke uitslagen men bijhoudt met kerfjes |
452 |
veur in 't wambais stak: aan de voorzijde in zijn jak gestoken houdt (dwz. goed bij de hand houdt) |
453 |
Mids: Omdat (wnt ix, 891) |
|
neemt waar: goed bijhoudt |
454 |
Uitveegen zal voor allegaar: Moet ‘uitvegen’ voor allemaal. Hij zou dus àlle consumpties moeten betalen, of hij nu gewonnen of verloren had. De waard zou daarna de met krijt genoteerde rekening kunnen uitvegen. wnt xvii, iii, 2100 verklaart deze plaats ten onrechte met: ‘De witjes uitvegen, de witte krijtstreepjes op een kerfstok uitwisschen’. |
455 |
een sterk gevolghde Boer: een boer met velen achter zich (Van Es, 1953, p. 164). Dit ‘gevolg’ is thuis te brengen als een lange rij van boeren die op hem lijken en voor wie hij in de beschrijving als het ware model staat. De verklaring ‘een veel nagekeken boer’ (vgl. wnt xxii, 759 en 777) lijkt aantrekkelijk, maar geeft geen verklaring van de langen ry in r. 490. |
456 |
Volwinds: Pal tegen de wind in (vgl. r. 474) |
|
't Veener moer: het moerassig (‘venig’) gebied van Amstel- en Vinkeveen |
457 |
Ruigh: dwz. Die ruig haar heeft |
|
ongekemde: ongekamde, warrige |
459 |
Dat: ys, dat |
|
om het haair: rond het baardhaar vastzittend |
460 |
Gelaasich: Glazig, Glasachtig |
|
wiewauwt swaar: steeds zwaar heen en weer zwaait (Michels, 1964, p. 189) |
461-462 |
raagbol [...] Van schaapen: dwz. wollen muts |
463 |
een bootshaak: een bootshaak (een lange staak met klein gepunt haakje) hadden schaatsers bij zich om zich tegen vallen te behoeden en om zich eventueel uit een wak te trekken (vgl. Van Straaten, 1977, p. 56-58). |
464 |
een staagen trek: een steeds vervolgd spoor |
465-466 |
of ... slyk: of (een steeds vervolgd spoor) net als een paling dat in de modder maakt door voort te kronkelen |
467 |
Wyl: Terwijl |
|
roeit: zwaait, maait (wnt xiii, 686, deze plaats) |
468 |
girst: gonst (wnt iv, 2389, deze plaats) |
470 |
Voor: Aan de voorzijde |
471 |
Gedekt van wilgen: dwz. Met een wilgehouten voetplaat |
|
naa 't fatsoen: die de vorm heeft |
472 |
syne koussool: Six impliceert dat zo'n boer zijn schaatsen wel eens zo onder zijn sokken bindt. |
473 |
onroerlik: onwrikbaar |
474 |
snellik: met grote snelheid |
|
door: tegen ... in |
475 |
vond: uitvinding |
478 |
Wanneer: Toen (nl. in de winter van 1572-1573) |
|
belagh: belegerde, belegde. Schrevelius, 1648, p. 92 beschrijft de voorbereidingen die in Haarlem werden getroffen vóór het beleg: ‘Onder de toe-rustinge van oorloge, zijn daer oock toe-gesonden ysere schaetsen om 't ys te betreden’ (vgl. ook Van Buttingha Wichers, 1888, p. 86-88). |
| |
| |
480 |
met douw, op douw: met steeds een moeizame duw van het been vooruit |
483 |
drabblende: trippelende (wnt iii, ii, 3215, deze plaats) |
484 |
Haar trooni: Hun gezicht |
|
beweent: nat van hun getraan |
485 |
als van winterroos gequelt: als was het door winterroos (een pijnlijke winterse huidaandoening) aangetast |
487 |
De Stad: dwz. De stedelingen |
|
geharnast, aan den voet: die aan de voet ‘bewapend’ en toegerust is |
488 |
vlieght te moet: vliegt ... tegemoet (de stedelingen hebben als het ware gevleugeld schoeisel, als Mercurius, vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 52) |
489 |
schaaverdynt: schaatst (wnt xiv, 317, deze plaats) |
|
voor wind: voor de wind, met de wind in de rug (vgl. r. 456 en r. 474) |
490 |
De melksters: nl. de Boeremeisjes (r. 479) |
|
dien langen ry: die lange rij van krachtig schaatsende boeren (vgl. de annotatie bij r. 455) |
491 |
Een schytvalk: Een opschepperige lafaard (wnt xiv, 637) |
|
vreesbre tocht: bangmakende voortgang van schaatsers (wnt xxiii, 432, deze plaats) |
493 |
't achter aansicht: het ‘achtergezicht’, zijn achterste |
494 |
Zoo ongeblutst: dwz. In die houding, zodat hij ‘ongedeukt’ blijft |
|
twaalf roeden wyd: dwz. ongeveer 45 m ver (een roede is een lengtemaat van ongeveer 3.7 m, wnt xiii, 668) |
495 |
't Gedrangh dus swierend: Omdat de dringende massa zo zwiert (absolute constructie) |
496 |
door een gevlecht: in elkaar gevlochten |
497 |
schermutseert: gevechten levert |
498 |
werd: wordt |
|
met wil: met opzet |
500 |
een duistre wolk: onderwerp bij scheemelblikt (r. 503); die is lijdend voorwerp. |
501 |
't buijend suid: door de regenbrengende zuidenwind |
502 |
Door straalen van de Sonneschuit: Door het neerschijnende licht van de zon, die als een schuit op die regenwolk ligt (?) |
503 |
Langs d'aarde somtyts scheemelblikt: Over de aarde zo nu en dan doet verschijnen in de plotselinge wisselingen van licht en schaduw (vgl. Van Es, 1953, p. 165; wnt, xiv, 410 kent skcheemelblikken alleen van deze plaats en verklaart m.i. ten onrechte: ‘een snelle blik werpen’) |
504 |
Dat: Wat, Hetgeen |
505-506 |
De schaats ... wys: ‘Als de schaats slecht over het ijs zou glijden dan wordt er een beroep gedaan op het opgedofte paard voor de arreslee’, dwz. Als men niet kan schaatsen laat men zich trekken door een paard voor de slee. Van Es, 1953, p. 165 verklaart hier echter: ‘schoof qualik: schampte; en daarom schrok het paard, zodat het voortstoof’. Arre- en narrepaard, en arre- en narreslede zijn wisselvormen (wnt ix, 1554, deze plaats). |
507 |
het stoute belgedruis: het zelfbewuste (hooghartige) gerinkel van de belletjes (metonymisch voor: het arrepaard) |
508 |
kleurde: gekleurde |
| |
| |
509 |
Op d'ooren: Op de kop |
|
en de styve staart: en met zijn opgeheven staart |
510 |
Gescherpt: Op scherp gezet; met pinnen onder de hoefijzers |
|
bewaart: behoed |
512 |
langhs: over |
513-514 |
als ... rhee: net als een rendierslede in Rusland |
515 |
Het maaksel is: dwz. In de vorm van de slede heeft men ... nagebootst |
517 |
een wreede Waaterstier: een wrede stier die nu op het water verschijnt |
518 |
Bebeitelt: Met gebeitelde houten versieringen |
519 |
Gevoedert: Gevoerd met een vacht |
521 |
die schoone Maaghd: dwz. een mooi meisje, dat door haar schoonheid en vooral door de vorm van haar slede sterk aan Europa doet denken (die door Zeus in de gedaante van een stier werd geschaakt en over water (vgl. Waaterstier) naar Kreta werd gevoerd) |
523 |
gestooft: met haar voeten op een stoofje |
524 |
moffel: handmof |
|
maske: koumasker. Zulke zwarte stoffen maskers worden gedragen door dames op meerdere ijsgezichten van Hendrick Avercamp, met name op zijn schilderij ‘I Jsvermaak bij een op Kampen en Utrecht lijkende stad’, waarop zowel schaatsende als in arresleden gezeten dames zulke ‘boevemaskertjes’ dragen (privé-collectie, afgebeeld in Blankert, 1982, p. 92-101 en p. 153, vgl. ook Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 54). |
525 |
als van een God: als door de god Zeus |
526 |
dat basterdvlot: dat ‘halve vaartuig’: de ijsslede |
527 |
Ter beede: Op uitnodiging, Op het verzoek |
528 |
Die vryende laaveeren gingh: Die (met haar) in een slee is gaan zwieren om haar het hof te maken |
529-531 |
die ... Verwarmt: dwz. die hij zijn liefje heeft omgeslagen om haar de hals, hand en knie te warmen |
531 |
omgordt van een rapier: met een sierdolk opzij (nu hij zijn mantel niet aanheeft, kan hij ermee pronken) |
532 |
sit, en staat: afhankelijk van het model van de slee. Sommige sleden hadden aan de achterzijde een zitplaats voor de menner, die dan oog in oog kon zitten met zijn geliefde. In andere sleden stond de menner (achter de rug van zijn geliefde òf oog in oog met haar) op de beide glijlatten aan de achterkant van de slee. In alle gevallen mende hij het paard met teugels die boven haar hoofd liepen (vgl. ook het in de annotatie bij r. 524 genoemde schilderij van Avercamp). |
533 |
Van achteren: Aan de achterzijde van de slee |
|
viert: laat los, gaat omhoog. Kennelijk was er een beweegbare metalen pin door een van de glijlatten aangebracht. Door die pin met de voet in het ijs te duwen kon de menner enigszins remmen (vgl. de volgende regels) |
534 |
naa dat: al naar gelang |
535 |
staal: dwz. een metalen pen |
536 |
vat: houdt ... in toom |
|
mondstuk: bit |
| |
| |
539-540 |
De liefde ... vorst: sententie: ‘De in het hart gloeiende liefde is een vuur tegen de ijzigste kou’ (of is een borst hier ‘een jongeling’?) |
541 |
bellekleên: dwz. paarden in een uitmonstering met belletjes |
543 |
gediert van hout: sleden in dierenvormen |
544 |
Nimfen: liefjes |
547 |
verwen dronke: verfkleuren heeft geabsorbeerd, kleuren heeft gekregen |
548 |
De maaikleur sweemt, op 't ys: Er ligt een zweem van de kleuren van de maand mei over het ijs |
549 |
Dat niet te sterk, beswaart, versteurt: Dat, omdat het zwaar belast en in beroering gebracht wordt, al is het niet al te sterk |
551 |
Loener huisman: boer uit Loenen |
552 |
welverkochte: tegen goed geld verkochte |
554 |
splyt: te barsten schudt |
555 |
langhs: over |
556 |
Dit speulen siende: Die dit ijsvermaak ziet |
|
volght op 't glad: gaat ook op het ijs (met zijn wagen) |
557 |
rinkelt: dwz. doet met de hoefslag het ijs klinken |
558 |
van jaalousy gequelt: die heel bezittelijk is op eigen voorrechten en die daarom boos is (vgl. het citaat uit Plantijns Thesaurus van 1573 in wnt vii, i, 155-156: ‘Zelours, ofte ialoers, die vreest dat het gene dat hy lief heeft eenen anderen gemeyn werde. [...]’) |
559-560 |
het element ... aangewent: het water dat anders alleen voor haar vaart dient |
561 |
op een nieuwe wys: op een voor haar nieuwe manier (of: op een nog niet zeer lang geleden uitgevonden manier?). Het ijszeilen in schuiten die op ijzers waren gezet, was kort na 1600 uitgevonden (Van Straaten, 1977, p. 60-61). |
563-564 |
aâm, Uit d'oosterlippen: uit het oosten blazende wind |
564 |
juist bequaam: precies goed voor het doel |
565 |
Hy: nl. de Loener huisman (r. 551) |
|
vol vuurs: blakend van naijver |
|
braveert: daagt ... uit |
566 |
Het jacht: De ijszeilboot |
|
ryst: gaat staan op de bok |
|
smeert: ‘veegt’, ‘strijkt’ |
567 |
Acht hoeven: Zijn twee paarden |
|
swiep: zweep |
568 |
om d'olyfvlecht: om de prijs van de gevlochten olijfkrans (de prijs voor de overwinnaar bij de Olympische spelen) |
569 |
Van Herkles dankbaar ingestelt: (in een wedkamp) door Hercules ingesteld uit dankbaarheid voor de hulp die zijn vader, Jupiter, hem had geboden. Volgens een overlevering, teruggaande op de Olympische oden van Pindarus (bijvoorbeeld Olympische ode vi, 64-70), zou Herakles ter ere van zijn vader Zeus de Olympische spelen hebben ingesteld. |
570 |
Iupyn: Jupiter |
571 |
Of dat: Of alsof |
571-572 |
Kloanth, met Gias, stree, En Mnestheus: Cloanthus met Gyas en Mnestheus streed. De roeiwedstrijd tussen deze Trojanen is, compleet met |
| |
| |
|
de genoemde details (de binnenzee, de als baken neergezette groene eik, de lauwerkroon en de wedstrijdleiding door Aeneas) ontleend aan Vergilius' Aeneis v, 124-267. |
573 |
radst: het snelst |
576 |
Op 't oordeel: Onder jurering |
|
Anchises soon: Aeneas |
577 |
Den binnen Emster: Aan de Binnen Amstel (de Amstel benoorden de Blaauwbrug) |
|
langs haar boord: via haar monding (haar verbinding met de Buiten Amstel) |
578 |
En Reguliers, en Teunis poort: En aan de Reguliers- en de St. Anthoniespoort. De Regulierspoort lag bij de Munttoren, de St. Anthoniespoort bij de hoek Muiderstraat-Nieuwe Herengracht (tegenover de Hortus Botanicus). Ook uit de beide stadspoorten die op enige afstand aan weerszijden van de Amstel lagen stroomden dus de mensen de stad uit (d'Ailly, 1963, p. 182 en p. 275). |
579 |
een werld: een hele wereld van mensen |
580 |
Gelyk als: Net als wanneer |
|
't Suider sout: het water van de Zuiderzee |
|
gegroeit: gezwollen |
581 |
Syn paalen: Zijn grenzen, dijken |
581-582 |
door den dyk Van Diemen stroomende: deze passage behoeft niet te impliceren dat Six zich nog na 5 maart 1651 (de datum van de beruchte dijkdoorbraak bij Diemen) in Italië bevond; hij kan de vergelijking bij een latere herziening van de tekst hebben ingevoegd. Dat hij hier een willekeurige overstroming zou hebben bedoeld (vgl. Van Es, 1953, p. 165 en Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 58), lijkt me niet aannemelijk. |
582-583 |
en heel ... weidt: en die, heel rijk aan vissen, die lustig hun voedsel laat zoeken (vimmen zijn ‘vinnen’, hier metonymisch voor ‘vissen’, wnt xxi, 707, deze plaats) |
584 |
leit: legde. De vergelijking houdt een contrast in: de vissen weiden op anders droge grond, de mensen begeven zich op gewoonlijk nat terrein: het element van de vissen. Het beeld van de vissen die bij een overstroming toeven op de plaats van de nestelende vogels kan zijn ontleend aan Horatius' Ode i, ii, 7-10. |
585 |
De meeste hoop: Het grootste deel van de mensen |
|
neemt 't gladde hard: kiest het ijs |
586 |
Noch: Maar ook ... nog |
|
wit en swart: van allerhande volk(?) |
587 |
Wat [...] al een: Wat ... een enorme ...! |
588 |
Van dichte als verre: Dichtbij en veraf |
588-590 |
als ... dik: in een massa zo groot en aaneengesloten als een massa vogels die bij zonneschijn rond een nachtuil fladderen, waarom ze zich vrolijk maken (wegens zijn buitenissigheid: hij is immers een nachtvogel). De vergelijking zal dus ook betrekking hebben op de vrolijke stemming van de toeschouwers die zich vermaken met de ongewone aanblik van de schaatsers. De mens kiest hier het voor hem ongebruikelijke element, zoals de nachtuil de voor hem ongebruikelijke tijd |
| |
| |
|
kiest. Het beeld van de uil die door dagvogels wordt bespot, past in een iconografische traditie (vgl. Rosenberg, 1961). Ik dank deze bijzonderheid aan Prof. Dr. E. de Jongh. |
591 |
Maar sommge: de hoofdzin wordt eerst opgevat in r. 605. |
|
kleiner van gemoed: die bangiger zijn |
592-595 |
Pisander ... Thirsis: Arens heeft deze passage thuisgebracht als een reeksje verwijzingen naar Erasmus' Adagia (lesstof op de Latijnse school in Six' tijd). Pisander is een Atheens politicus die door Aristophanes op de korrel is genomen. Erasmus' adagium Timidior Pisandro, ‘zo bang als Pisander’, gaat terug op Aristophanes. Bij de spreekwoordelijke aanduiding Timidus Plutus, ‘een bange Plutus’, tekent Erasmus aan dat de Griekse satiricus Lucianus de uitbeelding van de bangerik in zijn dialoog Timon of mensenhater aan Aristophanes ontleent. Mopso Nysa datur, ‘Nisa schenkt Mopsus haar hand’, is toepasbaar als een leuk meisje zich vergooit aan een pummel. Erasmus verwijst voor het adagium naar Vergilius' Ecloga viii. Arens merkt op dat Six de naam Nisa op een aardige manier heeft verhollandst: Niesje is een troetelnaam voor Agnes. Thirsis is een verliefde herder uit Vergilius' Ecloga vii. Hij wordt niet in Erasmus' Adagia genoemd, maar zijn naam is een gemeenplaats geworden als aanduiding voor een minnaar in erotische (pastorale) poëzie (Arens, 1965). De namen Pisander en Plutus staan dus voor angstige mensen, de overige namen zijn alle pastoraal en zullen staan voor (al of niet lompe) verliefden, die nog iets anders aan hun hoofd hebben dan alleen uitbundig en gevaarlijk ijsvermaak. Een bloode bloed (r. 592) is een bangerik. |
595-596. |
mingenoot, Met honderden: dwz. die, zoals (op het ijs) honderden met hem, verliefd is |
597 |
In 't oor verneemende: Die ... horen |
599 |
waaterglas: dwz. ijs |
600 |
opbarst: openbarst |
601 |
benaauwde: door het ijs ingesloten |
602 |
bortlen: opborrelen, opwellen (wnt iii, i, 630) |
|
lengend: groter (‘langer’) wordende (wnt viii, i, 1560, deze plaats) |
604 |
Des kiels: Van de ijszeilboot |
|
de raaders al genaârt: (en) de wagenwielen die die snelheid al benaderen (vgl. de ingezette wedstrijd in r. 565-576) |
605 |
Die: vgl. Maar sommge (r. 591) |
| onbesuist verbaast: hals over kop en dodelijk verschrikt |
607 |
soekt: zoekt ... op, gaat naar |
|
den omval: de Omval, een kleine landtong aan de oostelijke oever van de Amstel bij de Diemermeerpolder. De naam leeft nog voort in een straatnaam in de nabijheid van het Amstelstation. |
608 |
't Swarthuis: de buitenplaats ‘Swart Huys’ (waar men zijn toevlucht op de wallekant kon zoeken?). Op de achttiende-eeuwse kaart Afbeeldinge van de wydvermaarde en beroemde Koopstad Amsterdam [...] van Gerrit Drogenham, in koper gesneden door Daniël Stopendaal (waarvan een detail is afgebeeld in Kruizinga, 1948, p. 40) zie ik aan de westelijke oever van de Buiten Amstel een buitenplaats genaamd ‘Swart Huys of Meermont’. Het buiten ligt tussen ‘Meer Huysen’ (de bekende buiten- |
| |
| |
|
plaats die ooit aan H.L. Spiegel behoorde) en Borsenburgh. Het huidige Meerhuizenplein en Borssenburgplein (iets benoorden de Berlagebrug) markeren de plaats van deze verdwenen buitenplaatsen. |
|
of waar men: dwz. of spoedt zich naar om 't even welke plaats, waar men |
|
om een pint: voor de kosten van een pint (‘als men maar een pint bestelt’) |
609 |
zielen: mensen |
610 |
kooren, in een mud geschopt: graankorrels in een maatton geschept |
611 |
Zoo: Evenzo, Net als die verschrikte mensen |
|
spreiden: stuiven ... uiteen |
612 |
Onnoosle: Vreedzame |
614 |
haar: hen |
615-616 |
slaat Een weergalm: weerklinkt |
616 |
wangelaat: misbaar, spektakel (vgl. wnt iv, 1026-1027) |
618 |
Van saamen slaande kryghsgeweld: dwz. Waarop een veldslag wordt gestreden |
622 |
ontdekte: ontblote |
624 |
Om 't hoofd geschoeit, met bokkevel: Die op zijn hoofd ‘bekleed’ is met een stuk vel met bokkehaar. Deze ‘bokkepruik’, in r. 630 ironisch aangeduid als mutsjen, is kennelijk in gebruik als aanvullend haarstukje (vgl. r. 631). Ook geschoeit in deze regel is al wat ironisch. |
626 |
Een haairkuif: dwz. Een (complete) pruik gemaakt uit het haar ... |
626-627 |
een doode slet, Of galgebrok: een overleden min wijf of een opgehangen misdadiger |
627-628 |
die ... misslaande: dwz. die, nadat zij keer op keer hun hand naar hun hoofd hebben geslagen, maar uiteindelijk toch misgegrepen hebben |
628-629 |
in 't achterhaal Der hoeden: bij het achterhalen van hun hoeden |
629 |
sy: nl. de wind (vgl. -se, r. 623), onderwerp |
630 |
Parruik: Pruik (nl. die van de ander pronker) |
|
mutsjen: vgl. de annotatie bij r. 624. |
|
schierlyk: eensklaps |
631 |
't hair: dwz. het resterende haar van de jongh gesel |
|
d'afgeschrabde pan: dwz. volkomen kale schedel (hersenpan). Men gebruikte het werkwoord afschrabben om het schoonschrapen en schuren van potten en pannen aan te duiden (wnt i, 1370). Het hair en de pan staan in chiastisch verband met mutsjen en Parruik (die op hun beurt in chiastisch verband staan met een jongh gesel en een ander pronker). |
632 |
Ter lange guigh: Tot aanhoudende pret (wnt v, 1214, deze plaats) |
633 |
werd: wordt |
|
de witte, en geele koek: de suiker- en peperkoek (die op het ijs uit een mand gevent worden) |
634 |
Des seeven ooghmans: dwz. Van de koekverkoper die een kankeraar is. Een negenoog is iemand die bij het minste of geringste boos wordt (mnw iv, 2306, sub negenoget en wnt ix, 1803). Het mnw sluit een woordspel met negenoog (in de betekenis van ‘kwaadaardige steenpuist’) niet uit. Ook een zevenoog is een kwaadaardige zweer. Waarschijnlijk is Six' seeven ooghman dus ook een ‘vitter’, al heb ik van die bijbetekenis van zevenoog geen bevestiging kunnen vinden. |
| |
| |
634-635 |
met ... viel: met een vloek, óók van de man (de schaatser) die over de koekmand is gevallen. Ook de koekverkoper vloekt dus. Michels, 1964, p. 190 geeft hier een andere verklaring: de schaatser heeft de mand omvergegooid (r. 636) en hij is ook over de mand heengevallen. Het ook van r. 635 zou dus vooruitlopen op het eerst in r. 636 genoemde omvergooien (men leze r. 635 met nadruk op viel). Mijn verklaring gaat uit van de mijns inziens mogelijke interpretatie van Van die ook als ‘Van hem ook, die ...’ (vgl. ook de andere aantekeningen van Michels, 1964, p. 189-190 bij deze passage en de annotatie van Van Es, 1953, p. 166 en Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 63). |
638 |
verlooren: ‘verdwaalde’ |
639 |
een knecht: die in opdracht van zijn heer de bal komt halen? |
641 |
Vier schaatsen: Twee schaatsers |
|
snappen teegen een: schieten tegen elkaar (wnt xiv, 2256, deze plaats) |
642 |
stuiten om: vallen door de botsing om (wnt x, 615, deze plaats) |
643 |
geraakt: bepaling bij been: ‘dat ... geraakt is’ |
644 |
Wyl's anders schaatse, om 't ander haakt: Terwijl de schaats van de tweede schaatser om zijn andere been haakt |
645 |
de wal: de stadswal (nabij de Blaauwbrug) |
|
bomys: niet door het water gedragen ijs, waar lucht onder zit (wnt iii, i, 331, deze plaats als oudste bewijsplaats voor het woord) |
646 |
geschreit: geschreeuwd |
647 |
Een man in 't waater: ‘Een man te water!’ |
648 |
meerder: nl. meer dan de beschreven kleinere ongelukken schrik baarden |
|
met: op hetzelfde moment |
648-649 |
sloep En waagenaar: de strijdende ijszeilboot en de voerman met z'n wagen. De met komma's verbonden hoofdzinnen geven hier de snelle opeenvolging van gebeurtenissen aan. |
650 |
hy: nl. de waagenaar |
651 |
de Jesusdooder: dwz. de jood (wnt vii, i, 294, deze plaats) |
652 |
Geviervoet: Vertrapt door de hoeven |
|
met de harssnen bloot: dwz. met verbrijzelde schedel |
653 |
't ys van onder: dwz. door het ijs te zakken. Vgl. de uitdrukking ‘er zijn balken onder het ijs, want de joden lopen erop’, wijzend op een veronderstelde angst van joden voor het ijs (wnt vii, i, 418 en Van Buttingha Wichers, 1888, p. 119). |
654 |
alzoo naar: even nabij (nl. even nabij als het water onder het ijs nabij was: slechts een ijslaagje verwijderd) |
655 |
een tappers tent: een zopiestent |
657 |
Om hoogh met een Oranje vaan: Met een Oranjevlag (de rood-wit-blauwe prinsevlag) in top (vgl. voor deze koek-en-zopiestenten met vlaggen het bij r. 524 genoemde ijsgezicht van Avercamp) |
658 |
Als soetelaars: Zoals ‘marketenters’ (verkopers van voedsel en drank bij een leger te velde) |
659 |
in de beste kaamer: ironisch voor: naar binnen in het tijdelijke optrekje |
660 |
De pannekoek, en waafelpan: De pannekoek- en wafelverkoper (vgl. voor een soortgelijk metonymisch verband in de omschrijving de ‘tappers’ Moeselaar en Weesp in gedicht no. [367], r. 14-15). |
| |
| |
661 |
Om neeringh daar: Dat daar voor de handel is neergezet |
662 |
Zoo leedich als Armuide sat: Zo leeg achtergebleven is als Arnemuiden (een eertijds welvarende havenstad, waarvan de haven verzandde) |
664-666 |
meer ... 't zeegety: terwijl het om zijn koopvaart toch roemruchter is geweest over de zeeën (‘langs eb en vloed’) dan Middelburgs rede nu is |
667 |
naa Westerwyk: ‘naar haar wijkplaats het Westen’ |
670 |
In 't naarstigh slaapens sat gesicht: In het nu goed uitgeslapen en tot arbeid gestemde gezicht (van onze tegenvoeters) |
671-672 |
schier Zoo meenich baaken: bijna zoveel rookbakens (niet àlle schoorstenen kunnen dus roken) |
674 |
fluit: pijp, schoorsteen (vgl. de annotatie bij r. 676) |
675 |
werd: wordt |
|
betracht: zorgt ervoor |
676 |
Met dat geruchte: Op dat teken (van die bakens en de ondergaande zon). Via fluit (r. 674), gewaar werd (r. 675) en geruchte heeft Six waarschijnlijk ook willen toespelen op een hoorbaar signaal. |
678 |
Te druipen: Af te druipen (vgl. wnt iii, ii, 3483, deze plaats) |
679 |
d'Oosterblaasbalk: de blaasbalg van de oostenwind |
680 |
Al eeven styf: Even straf |
682 |
doorwrocht: doorwerkt, bezet (zoals een stof met edelstenen versierd kan zijn) |
684 |
een oovertrek: een extra laag |
685-687 |
zoo ... had: dan zal op die dag (morgen) de Zuiderzee evenmin gevreesd worden als de Oostzee werd gevreesd |
687-688 |
vry ... koopvaardy: haar vrijelijk gebruikte bij zijn koopvaart door haar met wagens te berijden. In de uitzonderlijk strenge winter van 1634-1635 raakte de Oostzee dichtgevroren (Buisman, 1984, p. 97). |
689 |
aan: achter |
690 |
Verstrekt: Zal (dan) dienstdoen als |
|
langs: over |
692 |
Indien het geern te Harlingh was: Als het graag in Harlingen zou willen zijn, dwz. Als men naar Harlingen wil gaan. Men zal immers kunnen ijszeilen over de Zuiderzee en dus toch aan ‘zeevaart’ kunnen doen: het kompas behoeft niet ongebruikt te blijven liggen. |
693 |
Hy die, ontrent den ysbren Pool: dwz. De nomade, die in het poolkoude Rusland |
694 |
Syn huisingh in een waagen school: De beschutting van een woning in een wagen vindt (vgl. wnt vi, 1291, deze plaats en xiv, 1144) |
695 |
gesamaart, met 's beerenhuid: in een pelsjas van een berehuid gedoken (wnt xiv, 37) |
696 |
snogger: energiek en schrander (vgl. wnt xiv, 2431, deze plaats) |
698 |
geen meer beswaarenis: geen groter last (dan wij dan op het ijs kunnen vervoeren) |
699 |
werd zoo gemeen: wordt even vanzelfsprekend |
700 |
de steen: de ‘steenstraat’ |
701 |
vaandels: afdelingen schutterij, vendels |
|
op 't gelui: bij oproep van de luidklok |
702 |
Stadspui: de pui van het (oude) stadhuis |
703 |
sonder trom: nu zonder getrommel, maar ... |
| |
| |
705 |
in de gracht: dwz. in de buitenste ringgracht |
707 |
vriend, of onvriend: een vriend of vijand. Kennelijk een toespeling van Six op de aanslag van Willem ii op Amsterdam (in de zomer van 1650, de zaak was dus actueel). |
707-708 |
ooverval Te lyden: een aanslag te verduren te krijgen |
708 |
het Sondigh Al: de zondige mensheid |
710 |
sich te wel verhoedt: kan overdrijven bij het nemen van voorzorgen |
711 |
werd gebyt: worden bijten in het ijs (van de grachten) gehakt (wnt ii, ii, 2654, deze plaats) |
715 |
De duure ysbreeker: De kostbare ijsbreker. De ijsbreker was een schip met versterkte boeg, dat met paarden werd voortgesleept om een vaargeul in het ijs te trekken. De zeer hoge kosten van de bouw, de exploitatie en het onderhoud van de ijsbreker werden gedeeld door een tiental Amsterdamse bierbrouwers. Door de vaargeul werd nl. schoon Vechtwater uit Weesp in Amsterdam aangevoerd en dat gebruikte men vooral in de brouwerijen. Ook werd er wel te Weesp gebrouwen bier in schuiten naar Amsterdam overgebracht. Deze passage bij Six lijkt de oudste bron waarin de ijsbreker wordt genoemd: juffrouw Van Eeghen noemt in haar studie over het onderwerp (Van Eeghen, 1954 b) een contract van 21 november 1651 als oudste bron (vgl. echter de annotatie bij r. 581-582 hierboven in verband met de datering van Six' gedicht). Six' vermelding is niet opgenomen in Van Eeghens artikel, maar in Wagenaars beschrijving van de ijsbreker (Wagenaar ii, 1765, p. 480) wordt wel naar deze passage verwezen. |
|
Volgens Van Es, 1953, p. 166 en Michels, 1964, p. 190 zou duure hier evenals in r. 722, ‘harde’ betekenen (‘een ongewoon romanisme’). wnt iii, ii, 3686 citeert de passage bij r. 722 als bewijsplaats voor duur als ‘hard’. Op grond van de gegevens in de studie van juffrouw Van Eeghen aarzel ik echter niet hier ‘kostbare’ te annoteren. Bij r. 722 zal duur inderdaad betrekking hebben op de hardheid van het ijs. |
|
de byl: de daarbij ook gehanteerde bijl (vgl. Van Eeghen, 1954 b, p. 65) |
716 |
als hout, en glas: dwz. als was het hout en glas |
|
twee myl: dwz. ruim 7.5 km (een Hollandse mijl telt 5600 Amsterdamse ellen van ongeveer 70 cm, wnt iii, iii, 4055 en ix, 705). Weesp ligt inderdaad op ongeveer die afstand ten oosten van Amsterdam. |
717 |
doorkloof, en brak: vgl. hout, en glas |
|
schorre: ijsschol, schots (wnt xiv, 898, deze plaats) |
|
tot brouwgemak: ten gerieve van de bierbrouwers |
719 |
stuiten: kunnen niet verder, stoten terug |
|
wyl: omdat |
720 |
staapelwys: stapelgewijze, in gestapelde lagen |
722 |
duur: hard (vgl. de annotatie bij r. 715) |
|
't waaterschip: het schip dat in het water vaart (in plaats van een vervoermiddel op het ijs, vgl. r. 724). Blijkens het vervolg heeft Six hier geen ‘waterschuiten’ op het oog, maar met bier geladen schepen die in het water varen. Met waaterschip lijkt Six de lezer dus even te willen misleiden. |
724 |
Langs ys: Over het ijs |
|
haar brouwsels veilen quam: zijn bier is komen aanvoeren. In de winter |
| |
| |
|
werd er dus Rotterdams bier in Amsterdam geïmporteerd (vgl. ook r. 290 hierboven). |
725-726 |
Dat ... begeeft: (het schip) dat op andere wijze geladen (nl. niet met bier, maar met schoon water) ook dienstig is, indien we regenwater tekortkomen. Men gebruikte in Amsterdam dus regenwater (uit tonnen en cisternen?) als schoon water. Bij tekorten werd Vechtwater aangevoerd. |
727 |
Dat: Het schip, dat (de zin wordt opgevat in Raadt, r. 732) |
|
zoo: als |
|
vrost: vorst |
728 |
om de kost: voor zijn gewin (vooropgeplaatst bij de volgende passage over de Brouwer) |
729 |
giergen: geldzuchtige |
|
ys: dwz. gesmolten ijs |
730 |
Te soeter: Dat zoveel ‘heerlijker’ is |
|
van verteerde spys: wegens de in de gracht gestorte poep |
732 |
Raadt: Ingeeft, Tot het besluit brengt |
|
voor syn deur: dwz. voor het grijpen liggend (bepaling bij ys) |
733 |
Te brouwen: het object hierbij is ys. De niet meer varende waterschuit brengt een enkele brouwer ertoe ijs uit het vervuilde en brakke grachtwater bij het brouwen te gebruiken. |
|
de burrichwal: de gracht (vgl. r. 392) |
734 |
een val: een achteruitgang (in de wintertijd) |
735 |
klemmen: nijpen |
736 |
lindren kan: (die winter) kan verzachten (wnt viii, ii, 2422, deze plaats) |
|
leegh: werkeloos (Van Es, 1953, p. 166 annoteert echter: laag) |
737 |
Ontrent: Bij |
738 |
kluchtjes: aardig tijdverdrijf |
739 |
van een Vlaamsche vrenchd: van een groot vlammend haardvuur (kennelijk een staande uitdrukking). wnt xxi, 1321 citeert onder meer deze plaats, maar geeft geen precieze verklaring. |
740 |
Is by geen ys, laat: Moet, als hij niet koud van hart is ... laten |
|
ongeneughd: ellende, verdriet |
742 |
die voor deuren staan: die komen aankloppen |
743 |
Dan beedelvry: En die dan vrijelijk mogen bedelen (anders dan gewoonlijk) |
746 |
een roggenbeet: een hap roggebrood |
747 |
die snuiver: nl. de oostenwind (vgl. r. 679) |
747-749 |
't warme ... had: in zijn warme bed bij het punt waar de paarden van de zonnewagen gedrenkt worden (nl. bij de einder in het oosten) was gebleven |
749-750 |
de soele vorst Van 't weste: de koning van de zoele westenwind (is soele vorst hier ook: milde vrieskou?) |
750-751 |
een dronken borst Van swarte wolken: en een met zwarte wolken volgedronken lijf |
753 |
slingrend Suid, en Noordelik: de westenwind is immers dronken van al het vocht |
754 |
suisebollen: waggelen (wnt xvi, 536) |
755 |
braaken: metaforisch voor: regenen, ijzelen enz. |
| |
| |
756 |
maakt: uitmaakt, vormt |
758 |
Dat: Hetgeen |
759 |
Van die noch fooi: Van hen die nog een afscheidsfeestje |
764 |
smytende: slaande |
765 |
scholle: ijsschol, schots |
|
grammer: bozer, woedender |
766 |
Die Prins was, die se geess' len dee: Die vorst was, die haar (de zee) liet geselen. Xerxes had een brug over de Hellespont laten maken, maar die werd door een storm stukgeslagen. Uit woede liet hij het water driehonderd zweepslagen toedienen (Herodotus vii, 34-35, Michels, 1964, p. 190-191). |
770 |
scheurt: trekt zich ... uit |
|
vol ongenucht: overweldigd door verdriet |
771-772 |
dat De leevens geest het hart vergat: dat de levensgeest van haar hart wijkt |
773 |
Bevrooren, wyl het dooit: (hart) Dat bevroren is geraakt, nu het dooit (de dooi heeft de dood van het kind gebracht) |
774 |
op Niobes wys: op de manier als het bij Niobe ging. Niobe veranderde in steen toen zij al haar kinderen en haar man Amphion had verloren (Ovidius, Met. vi). |
776 |
licht: wellicht |
777 |
een swaaren bak: een zwaarbeladen slede (over het dooiende ijs) |
778 |
Om groote vracht: Omwille van de hoge vrachtkosten |
779 |
speelen: pleziermaken |
781 |
eilaaci: ach! |
783 |
man, en maagbd: iedereen (vgl. r. 378) |
784 |
schreef: scheur in het ijs (wnt xiv, 1011, deze plaats) |
787 |
doodende: ‘door te dooien dodende’ |
788 |
een traanend graft: een druppelende watermassa (de warme tranen bestraffen het ijs door het te laten smelten). Behalve op een ‘gracht’ of een ‘watermassa’ zal graft ook betrekking hebben op het ‘graf’ waarin de vader is neergezonken (Van Es, 1953, p. 167): het ‘graf’ stort als het ware ook tranen. |
790 |
als een sier: als een niemendalletje, als was het niets waard. De sententie van r. 789-790 heeft betrekking op de als tweede genoemde mogelijke reden voor 's vaders gevaarlijke gang over het ijs (vgl. r. 779). De sententie uit beide volgende regels slaat op de als eerste genoemde (r. 776-778). |
791 |
om de kost: voor het gewin |
793 |
neemt zoo veel gevallen aan: vertoont zich in zo vele hoedanigheden, is zo wisselvallig |
794 |
Proteus onderdaan: waarvan Proteus de vorst is. De zeegod Proteus kon allerlei gedaanten aannemen. |
795 |
elk die: eenieder |
|
werd: wordt |
796 |
Besondre wellust: Zijn eigen aparte voorkeur. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 72 wijst bij deze regel op de parallel met Vergilius' Ecloga 11, 65: ‘trahit sua quemque voluptas’, vgl. eventueel ook Horatius' Ode 1, i. |
797 |
sorgelyk kristal: gevaarlijk ijs |
| |
| |
798 |
Dat in de Son ontdooijen zal: dwz. Dat in de zon zal wegdooien. Men kan dit in de Son lezen als een bepaling van tijd: als de zon weerkeert (vgl. reegenmaan, r. 800). |
799 |
fleddren: slenteren, kuieren (wnt iii, 111, 4504, deze plaats, onder fladderen) |
800 |
Meer dan de slord'ge reegenmaan: op te nemen in de voorafgaande zin: mij kan de tijd van sneeuw en ijs niet méér bekoren dan de morsige maand van de regenval (de herfstmaand september) |
801 |
strek ons huis: doe dienst voor ons huis |
803 |
schryf myn boeken [...] of: werk ... mijn boekhouding bij |
804-805 |
stof Van Drukkers: dwz. gedrukte boeken |
806 |
eerlik: gepast |
|
maal: schets een ontwerp van, maak |
807 |
de geesten: de inspiratie (vgl. wnt iv, 731) |
809 |
zoo vind ik Pook: dan zoek ik Pook op. Michels, 1964, p. 191-192 heeft deze Pook thuisgebracht als Christoffel Poock, waard in de Voetboogof St. Jorisdoelen aan het Singel (vgl. r. 250 hierboven). Voorheen was Poock kastelein van ‘De Prins’ (in de Nes) geweest. Zijn portret is terug te vinden op Van der Helsts Schuttersmaaltijd en Overliedenportret (vgl. ook d'Ailly, 1963, p. 128-129). |
810 |
ysvolk: volk dat op het ijs is geweest |
811 |
warmend veen: gestookte turf |
|
klooster puik: kloosterbier van uitstekende kwaliteit. In verband met de volgende regel meent Michels, 1964, p. 191 hier eerder aan tabak te moeten denken: ‘Moet het echter toch bier wezen [zoals Van Es, 1953, p. 167 had geannoteerd], dan zou ik de woorden dan ruik willen verstaan als dan alleen maar ruik’ (vgl. echter de volgende annotatie). |
812 |
Dat ik veel liever snigh, dan ruik: ik veronderstel hier een chiastische verbinding met de vorige versregel: ‘klooster puik, dat ik veel liever drink dan dat ik warmend veen ruik’ |
813 |
gebeên, of ongebeên: uitgenodigd of onuitgenodigd |
814 |
Ons bloed: Onze familie |
815 |
versoek: nodig ... uit |
|
een vrund: blijkens de Opdracht bij dit gedicht (gedicht no. [308], r. 69-78) heeft Six hier zijn verre verwant en vriend Simon Dilman op het oog. |
819 |
Jakob: Jacobus Dilman was de tweede zoon van de arts Simon Dilman. Waarschijnlijk is het ook deze Jacobus die Six bedoelt in zijn versje Aan Simon Dilman geneesheer (gedicht no. [281]). Hij bericht daarin dat een zoon van Dilman bij hem, Six, thuis ziek is. Misschien was Jacobus als leerling-koopman in dienst van Six en zijn familie. Hij fungeerde kennelijk ook als een knechtje, dat hout op het vuur moest gooien en om boodschappen werd gestuurd. In de tijd dat Six dit gedicht schreef was Jacobus 18 of 19 jaar oud. Hij zou zich op 27 juli 1654 aan de filosofische faculteit van de Leidse universiteit laten inschrijven als Jakobus Dylman Amstelodamensis en was toen 21 jaar oud. |
|
krygh: pak, haal |
820 |
sok, sok: heden, heden! |
| |
| |
822-823 |
Zoo ... neemen: Dat, als het even kan, hij alsjeblieft zijn route van visites moet leiden |
824 |
Naa: Nadat |
|
trooste in kruis: in hun lijden heeft bijgestaan |
826 |
Doch om: Maar dan naar |
|
gank: visite |
829 |
Tubans: Tubanse of Toebanse. Tuban is een stad en een provincie aan de noordkust van Java (Michels, 1964, p. 192-193). |
830 |
gefruit: in heet vet gebakken (wnt iii, iii, 4701, deze plaats) |
831 |
Waar by: Waarbij vergeleken |
|
de Bolonjees: de worst uit Bologna. Herinnert Six er hier even aan dat hij dit gedicht in Italië heeft geschreven? |
832 |
Schoon puik: Al is die van prima kwaliteit |
|
verwees: zou afwijzen |
833 |
Op 't welke: Bij welke saucys, Of worst |
|
uit Heilbrons groen kristal: uit het groene wijnglas uit Heilbrun (niet uit Heilbronn aan de Neckar, zoals Van Es, 1953, p. 167-168 meent). Heilbrun ligt in Zuid-Bohemen, ongeveer 60 km ten noord-oosten van Linz bij de huidige grens tussen Tsjechoslowakije en Oostenrijk. In de glashutten van Heilbrun werden rond 1650 luxe drinkglazen ‘in venezianer Art’ vervaardigd (Schmidt, 1912, p. 130 en p. 248). |
834 |
d' Anjousche druif: Anjouwijn (uit de streek rond de Loire) |
835 |
allerjongste: laatstelijk aangekomen |
836 |
Gekipt: Uitgekozen, Uitgezocht (wnt vii, ii, 3126, deze plaats) |
|
Waar by: Bij welke lading met wijn ook |
|
Limosyn: uit de landstreek Limousin, waar een fijne soort kastanjes (‘Marrons de Lion’) werd gekweekt (Chomel iii, 1450) |
838 |
een schootel: dwz. een schotel van (nl. van die Kastânjen) |
839 |
aakers: aardakers of aardmuizen, de eetbare wortels van een vlinderbloemige plant (niet gekweekt, maar als onkruid voorkomend). De wortels zijn van buiten zwart, van binnen wit. Men kan ze koken in water met zout (vgl. r. 841). De smaak lijkt op die van kastanjes. Men verzamelde deze wortels onder meer in Utrecht (vgl. r. 840) (Chomel 1, 9 en wnt 1, 538 en vgl. wnt Supplement 1, 239). |
841 |
De keetel raakt flux op den haard: Dan zal de ketel meteen boven de haard komen te hangen |
842 |
Moskous kaaviaart: Russische kaviaar (wnt vii, 1, 1909, deze plaats, de spelling is niet ongewoon) |
843 |
het hoen: het schip Het Hoen (een Oostzeevaarder?). Of wil Six vooral benadrukken dat kaviaar bestaat uit eitjes (van de steur) en gebruikt hij daarom het woord hoen? (vgl. Schenkeveld-van der Dussen, 1988, p. 76). |
845 |
't: nl. de kaviaar (het wnt kent het woord slechts als ‘vrouwelijk, voorheen ook wel mannelijk’) |
846 |
laauwe: nl. door het seizoen wat verkoelde |
|
versiên: ‘verkoken’, verteren |
848 |
Verhit: Zal ... ‘bijwarmen’ |
|
Sereetsche drooge sek: droge sherry (hier dus als digestief gedronken). Sereetsche heeft (evenals ‘sherry’) betrekking op het Zuidspaanse Jerez de la Frontera (wnt xiv, 1293, deze plaats; Michels, 1964, p. 193). |
| |
| |
849-850 |
myn ... taafelberd: biedt hem dan mijn hele hart aan op een etensbord (de aanspraak is nog steeds tot Jacob Dilman gericht) |
|
correctie |
In de lijst met Drukfeilen achterin de bundel van 1657 zijn voor dit gedicht (daar afgedrukt op p. 51-74) een vijftal fouten aangewezen. In r. 124 staat in de tekst armeelyn, dit moet zijn armelyn. Zo ook: r. 202 pleistrende, moet zijn peistrende; r. 540 yselykste, moet zijn d'yselykste; r. 719 sluiten, moet zijn stuiten en r. 801 Is, moet zijn Ik. |
|
|