4 |
keelen: zangstemmen |
|
uw soons: van de Zoon van u, Heemelen |
|
singen: bezingen |
5 |
't aardsche: nl. aardse muziek |
6 |
naa Gods throon: naar de hemel |
7 |
Waar voer: Waarheen is dan ... wel niet opgestegen? |
|
hen: nl. de herders bij Bethlehem |
|
syn: nl. Gods |
8 |
uw Englen selfs: uw engelen zelf (in contrast met 't aardsche, r. 5) |
|
ontfingen: ervoeren, vernamen |
9 |
verheught my dit gesingh: als dit gezang mij blij maakt |
10 |
Verheught: En als ... blij maakt(e) |
|
dat: dat gesingh |
11 |
Wat vreuchde schiep hy: Hoe groot is dan de vreugde wel niet die hem ten deel is gevallen |
|
die uw saalicheit ontfingh: die de zaligheid van u, Heemelen, heeft ontvangen, dwz. die in de hernel is opgenomen |
12 |
vol millioenen kroonen: vol van de miljoenen gestorvenen die de krans van die zaligheid dragen |
13 |
Staagh: Eeuwig |
|
op den aam dier starren onderlingh: bij (begeleid door) de adem die de sterren van die Heemelen onderling (in hun samenhang) voortbrengen. De aam zal dus staan voor de muziek der sferen, de harmonieuze muziek van de gehele kosmos (vgl. voor deze voorstelling: Heninger, 1974, met name p. 179-187). Met dier zal Six hebben willen aangeven, dat men hierbij niet aan de sterrenhemel, maar aan ‘hemelse sterren’ moet denken. |