|
niet in Rome op 24 december 1649; hij zal over de plechtigheid gehoord of gelezen hebben. |
|
den God gethroont: dwz. de paus, zetelend |
|
's Tybers wel: de rivier de Tiber |
6 |
van 's Heemels innekommen: van het binnentreden in (de entree tot) de hemel. In een jubeljaar (elke vijfentwintig jaar gevierd) werd de pelgrims naar Rome volledige aflaat verleend. |
7 |
Kampanjes: Campanië's. Campanië is de streek rond Napels. |
8 |
Ontslooten weer Vesunf: dwz. Deden de Vesuvius weer werken. Van een echte uitbarsting was echter zeker geen sprake in 1650. Six zou de vulkaan anders ook niet hebben kunnen beklimmen (vgl. gedicht no. [79], r. 1). Waarschijnlijk vertoonde de vulkaan alleen een rookpluim, ten gevolge van een geringe activiteit (vgl. Hollandse Mercurius, 1650, p. 3). |
|
en schooten Montgibel: en deden de Mongibello vuur braken. Mongibello is een andere naam voor de Etna. Dat de Etna in 1650 inderdaad vuur braakte, al vond er geen echt zware eruptie plaats, bleek mij uit Athanasius Kirchers Mundus Subterraneus (Kircher, 1665, i, p. 188). De regels 5-8 vormen een merkwaardige toelichting bij de regels 1-4: op het moment dat de ‘god’ van Rome zogenaamd de hemel ontsloot, ontsloten de Italiaanse duiveldrommen de zogenaamde hel (de Vesuvius werd wel ‘de hellemond’ genoemd, vgl. gedicht no. [79], r. 10). Op dat moment raakte dus de zogenaamde hemel de zogenaamde hel. In het vervolg van het gedicht geeft Six het mysterie van de wèrkelijke hel aan, over de werkelijke hemel zwijgt hij veelzeggend. |
9 |
O vuurige kolom: O vurig-lichtende zuil (aanspraak aan de Vesuvius). Six' omschrijving kan (via een intermediair) teruggaan op Pindarus' aanduiding van de Vesuvius een ‘steunpilaar van de hemel’ (Pythische ode i, 19). |
|
oud barnende Salmander: vanouds brandende salamander. Aan de salamander werd het vermogen toegeschreven in vuur te leven (wnt xiv, 26, deze plaats). |
10 |
Natuures: Natuurlijke |
10-11 |
Fenix ... hergroeit: Phoenix, na twintig jaar weer herrezen uit uw as. In 1631 was er een zeer heftige uitbarsting van de Vesuvius geweest (vgl. De Lorenzo, 1931, p. 41 en p. 85). |
12-14 |
Hoe ... was?: Hoe komt het dat hij die wèl heeft gelezen dat uw vuurhaard zo vele eeuwen lang uit een bodemloos niets in gloed is geraakt, niet op dezelfde geleerde wijze heeft kunnen afleiden dat er een eeuwige hel moet bestaan. Als hij (nl. de mens) dat wel had afgeleid uit het natuurverschijnsel zou hij immers tot inkeer zijn gekomen. |